Niemand betaalt graag belastingen. En als we het dan toch doen, dan willen we dat de fiscaliteit op zijn minst eerlijk georganiseerd wordt. Er kan aardig een potje gediscussieerd worden over wat eerlijke belastingen nu precies inhouden, maar er zijn toch minstens twee principes waar de meeste mensen het over eens zijn.
Ten eerste, de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Of anders gesteld, wie meer verdient, moet meer en hogere belastingen betalen. En ten tweede, we mogen door ons belastingstelsel de factuur niet ongeoorloofd naar toekomstige generaties doorschuiven.
Ondanks de grote consensus over deze algemene principes, lappen we ze gigantisch aan ons laars wanneer het gaat over de woonfiscaliteit. Het zijn de jongere generaties en lage inkomensgroepen die de rekening betalen.
Wie veel heeft, zal nog meer krijgen
De meeste mensen in ons land zijn eigenaar van een woning of huren een woning. Eigenaars en huurders worden door de overheid echter zeer ongelijk fiscaal ondersteund. Eigenaars kunnen niet enkel rekenen op de fiscale aftrek – de woonbonus – bij de afbetaling van hun eventuele hypothecaire lening, maar krijgen ook allerhande subsidies en kortingen, gaande van de renovatie- en verbeteringspremie tot de verminderde BTW bij renovatie. De fiscale ondersteuning van huurders beperkt zich daarentegen tot lage huursubsidies en een zeer klein aanbod van sociale woningen.
Dit woonbeleid werkt de ongelijkheid in de hand. Omdat de meeste eigenaars tot de midden- en hogere inkomensgroepen behoren, ontvangen ze meer geld van de overheid dan de lagere inkomensgroepen. Uit een recente studie van het HIVA blijkt bijvoorbeeld dat maar liefst 68% van de voordelen met betrekking tot huisvesting terechtkomen bij de 40% hoogste inkomens. Het is een voorbeeld van het zogenaamde Mattheüseffect: wie veel heeft, zal nog meer krijgen van de overheid. En omgekeerd: wie weinig heeft, zal minder krijgen. De recente hervorming van de woonbonus zal hier niet heel veel verandering in brengen.
Ongelijkheid in het kwadraat
Vanuit een meritocratisch perspectief zou men misschien nog kunnen redeneren dat wie zich door hard werken kan opwerken en zo een huis kan kopen, door de overheid beloond mag worden met woonsubsidies- of fiscale kortingen. Maar dit is ook niet volledig het geval: recent onderzoek toont aan dat steeds meer mensen een woning kopen met de steun van hun ouders. Voor die financiële ondersteuning hebben ze zelf niet gewerkt, maar hun ouders. Dat betekent dat de overheid op vlak van huisvesting niet enkel de rijken bevoordeelt, maar eigenlijk de rijken waarvan ook de ouders rijk zijn. Conclusie: ongelijkheid in het kwadraat.
De fiscale ondersteuning van het kopen van een woning zorgt ook voor stijgende vastgoedprijzen. Veel gezinnen kopen een woning die eigenlijk wat te duur is gezien hun inkomenspositie. Dat komt omdat ze de woonbonus in rekening brengen. Dat heeft als gevolg dat de huizenprijzen sneller stijgen dan hun intrinsieke waarde. De gemiddelde prijs van een woonhuis is volgens cijfers van de FOD Financiën tussen 2000 en 2015 met maar liefst 258% gestegen. Het wordt zo voor de jongere generaties steeds moeilijker om een woning te kopen.
Niet enkel het kopen van een woning wordt onbetaalbaar, ook huurders zijn de dupe. Door de stijgende vastgoedprijzen gaan immers steeds meer verhuurders hun woning verkopen in plaats van verder te verhuren. Dit zorgt voor krapte op de huurwoningmarkt, waardoor het moeilijker wordt om iets deftigs tegen een redelijke prijs te kunnen huren. Wederom zijn de jongeren en lage inkomensgroepen hier het grootste slachtoffer van.
Waar blijft het politieke debat?
Ons fiscaal woonbeleid vergroot de sociale ongelijkheid en zorgt voor toenemende onbetaalbaarheid van huisvesting. Uiteraard moeten de jongeren en lage inkomensgroepen niet meer of hogere belastingen betalen dan ouderen en hogere inkomensgroepen. Maar door de zeer oneerlijke verdeling van fiscale aftrekken en subsidies zijn ze wel de pineut. De Belg is geboren met een baksteen in de maag, maar die baksteen begint steeds zwaarder op de maag te liggen.
Het is opmerkelijk dat er hierover niet meer politiek debat bestaat. Met uitzondering van een aantal parlementaire tussenkomsten (die niemand volgt) of enkel passages in verkiezingsprogramma’s (die niemand leest), is er geen politiek of maatschappelijk debat over ons woonbeleid. En dat in tegenstelling tot het buitenland, waar betaalbaar wonen een belangrijk thema is tijdens verkiezingen.
Terwijl de kranten vol staan over boerkini’s en andere religieuze fait divers blijft het oorverdovend stil over sociaaleconomische kwesties die echt belangrijk zijn voor veel mensen.