In De Tijd contrasteert Stefaan Michielsen vandaag het verhaal van twee autobedrijven: Ford Genk ging teloor, maar even verderop, aan de andere zijde van de grens, floreert Nedcar als nooit tevoren dankzij een influx van nieuwe investeringen. Het contrasterende lot van deze twee bedrijven toont afdoende het contrasterende lot van de Belgische en de Nederlandse maakindustrie aan, aldus Michielsen, het gevolg van een falend politiek en economisch beleid in België: we moeten ons dus opnieuw meer spiegelen aan het Nederlandse voorbeeld.
Ford Genk en Nedcar zijn natuurlijk maar twee bedrijven; de totale maakindustrie is veel groter. Om de beweringen van Stefaan Michielsen na te gaan, is het dus nuttig die totale sector even van naderbij te bekijken en België (11 miljoen inwoners) met Nederland (17 miljoen inwoners) te vergelijken.
Het klopt niet dat in België minder geïnvesteerd zou worden in de maakindustrie dan in Nederland. Integendeel: ondanks het feit dat Nederland heel wat groter is dan België, wordt er zelfs in absolute termen méér geïnvesteerd in de Belgische maakindustrie dan in de Nederlandse — in 2015, het laatste jaar waarvoor we over cijfers beschikken, investeerden bedrijven voor 15 miljard euro in de Belgische maakindustrie en voor 14 miljard euro in de Nederlandse maakindustrie. (Alle cijfers die volgen komen van Eurostat.)
Bovendien vertonen de investeringen in de Belgische maakindustrie een sterker stijgende tendens dan de investeringen in de Nederlandse maakindustrie. Contrasteren we de periode 2011-2015 met de periode 1995-1999, dan zien we een stijging van de bedrijfsinvesteringen in de maakindustrie in België met 28% en in Nederland met 21%. (Vergelijken we de twee uiterste jaren waarover we over cijfers beschikken, 1995 en 2015, dan is het verschil nog veel groter. Door tijdsvakken van vijf jaar te beschouwen, kunnen we het effect van uitzonderlijke (des)investeringen uitvlakken.)
Houden we ook rekening met de grootte van België en Nederland, dan is het verschil in investeringen nog veel groter. In de periode 2011-2015 investeerden bedrijven jaarlijks gemiddeld 1.126 euro per persoon in de Belgische maakindustrie, en slechts 775 euro in de Nederlandse maakindustrie. Die hogere investeringen in de Belgische maakindustrie uiten zich ook in de productiviteitscijfers: per gewerkt uur produceren werknemers in de Belgische maakindustrie gemiddeld 15% méér toegevoegde waarde dan werknemers in de Nederlandse maakindustrie.
Bovendien is de Belgische maakindustrie ook een (iets) belangrijkere werkgever dan de Nederlandse maakindustrie — niettegenstaande het succesverhaal van Nedcar en de flop van Ford Genk. De Belgische maakindustrie is goed voor meer dan 11% van het totale aantal gewerkte uren in de Belgische economie; het vergelijkbare cijfer in Nederland is net geen 10%.
Ondanks de doemberichten van Stefaan Michielsen, ondanks het mooie verhaal dat hij ophangt aan het contrasterende lot van Nedcar en Ford Genk, kunnen we dus niet anders dan besluiten dat zijn verhaal wel goed klinkt, maar niet illustratief is voor de werkelijke krachtverhoudingen tussen de Belgische en de Nederlandse maakindustrie. De Belgische maakindustrie haalt méér investeringen binnen dan de Nederlandse, ziet die investeringen ook sterker stijgen, en is een belangrijkere werkgever.
Waarom dan toch het tegendeel suggereren, zoals Michielsen doet? Cui bono?
Edit: Stefaan Michielsen laat me weten dat hij in zijn edito geenszins de bedoeling had te suggereren dat de situatie van NedCar en Ford Genk illustratief zou zijn voor de situatie van de maakindustrie in Nederland en België. Het weze genoteerd.