Lof der zichtbaarheid.

In de weekendkrant een pleidooi van Mark Elchardus tegen quota en positieve discriminatie. Zulke maatregelen herleiden mensen immers tot hun uiterlijke kenmerken en sluiten zo naadloos aan bij andere abjecte vormen van essentialistisch denken, waarbij een persoon niet beoordeeld wordt op wat hij zegt en doet maar op uiterlijke bijkomstigheden zoals geslacht en huidskleur. Een pleidooi voor quota, hoe goedbedoeld ook, valt terug te voeren tot eenzelfde denkvorm als racisme, en daarvoor mag in onze maatschappij geen plaats zijn. Bovendien geeft het ook geen pas om mensen als ik – jonger, man, blank – rechten te ontnemen omwille van het feit dat mensen als Mark Elchardus – ouder , man, blank – in het verleden bevoordeeld zouden zijn geweest.

Voor alle duidelijkheid: ik ben, net zomin als Elchardus, voorstander van de reductie van democratie tot een kwestie van ‘afspiegeling’. Kiezers moeten in alle vrijheid kunnen kiezen wie zij aanstellen als vertegenwoordiger van het volk, en horen daarbij niet beperkt te worden door regels van bovenaf opgelegd die de manoeuvreerruimte van de kiezer steeds meer willen beperken (zoals, tussen haakjes, ook een veralgemeend cumulverbod zou doen).

Maar dat is, ten eerste, een theoretisch argument dat gemakshalve negeert hoe de praktische werking van onze samenleving garandeert dat zonder regels om een meer gelijkwaardige vertegenwoordiging af te dwingen, vrouwen weer naar de zijkant gedrongen zullen worden. En het miskent, ten tweede, een belangrijke reden waarom gevraagd wordt naar een meer getrouwe afspiegeling in gezagsposities van de verscheidenheid in onze maatschappij.

Deze vraag moet niet geconstrueerd worden als een delegitimatie van blanke mannen ‘omdat’ ze blank en man zijn: alsof dat feit een afdoende reden zou zijn om niet meer te hoeven luisteren naar wat Mark Elchardus of ik te zeggen hebben. Het gaat er niet om dat de één meer of minder recht van spreken zou hebben ‘omwille van’ zijn geslacht of huidskleur. Dat zou inderdaad een abjecte vorm van essentialistisch denken zijn. Maar dat is niet waar die vraag om draait. Wat er op het spel staat, is de manier waarop een gemeenschap zichzelf begrijpt.

Men zou verwachten dat net Mark Elchardus, die zo’n belangrijke rol geeft aan de idee van gemeenschap in zijn denken, oog zou hebben voor de manier waarop een gemeenschap een beeld van zichzelf vormt. Wat wordt zichtbaar gemaakt in de publieke ruimte, wat blijft in het verborgene: het bepaalt welke kenmerken verschijnen als volledig transparant in hun alomtegenwoordigheid, als ‘niet ter zake doende’ (mijn man-zijn, mijn blank-zijn), en achter welke bijkomstigheden het oog blijft haken en zo beletten dat de persoon zelf kan verschijnen als iemand die iets te zeggen en te tonen heeft.

De vraag naar een meer getrouwe afspiegeling van onze maatschappelijke verscheidenheid in gezagsfuncties is er precies op gericht om die ongelijkheid weg te gommen. Het verschil zichtbaar maken, normaliseert het, maakt het transparant: het verliest aan belang als verschilpunt. Hoe meer vrouwen verschijnen, hoe meer hun vrouw-zijn als bijzonder kenmerk kan verdwijnen. Dat is de inzet: identiteitspolitiek zinloos maken door het verschil zichtbaar te maken.

— Dit stuk verscheen eerder in De Morgen.

De opmars van de kortere werkweek

Democratie is nooit definitief verworven