De lessen van Blair
Tony Blair bracht de Britse Labour Party in 1997, na een lange tocht in de wildernis waar zij verkiezingsnederlaag na verkiezingsnederlaag leed en bijna twintig jaar lang uitgesloten bleef van de macht, eindelijk weer naar 10 Downing Street. Tien jaar lang zou hij er de lakens uitdelen als eerste minister van het Verenigd Koninkrijk, vooraleer de fakkel door te geven aan Gordon Brown – die de eerste verkiezingen na het vertrek van Blair prompt weer verloor. De nalatenschap van Blair is behoorlijk controversieel: als één van de aanjagers van de inval in Irak in 2003, waarbij hij niet terugschrok voor leugens, manipulatie en de fabricatie van fictief bewijsmateriaal, is hij één van de hoofdverantwoordelijken voor de honderdduizenden doden die vielen in de oorlog en in de chaos die volgde en die Irak en omstreken nog steeds in zijn greep heeft (amper vier jaar na de inval werd hij benoemd tot speciaal gezant voor vrede in het Midden-Oosten – het moet gelden als een schoolvoorbeeld van gekmakend cynisme); dat hij zijn pr-kunsten en adressenboekje na zijn tijd als eerste minister inzette om tweederangsdictators in Centraal-Aziatische republieken wit te wassen hielp zijn reputatie binnen progressieve milieus ook niet erg vooruit. Toch wordt ook met enige weemoed aan zijn tijd als voorman van de Britse sociaaldemocraten teruggedacht: als enige in een lange rij leiders slaagde hij erin de Labour Party verkiezingen te laten winnen en de sleutels van de macht in handen te geven, een nogal basale voorwaarde om een breuk te kunnen maken met het vermaledijde beleid van de Conservatieven. Toch maar leren van Blair, dus?
Misschien. Er zijn wel enkele pluimen die New Labour op zijn hoed mag steken. Na de decennialange erosie van de waarde van sociale toelagen en vervangingsinkomens onder Thatcher en Major werden deze onder Blair weer opgetrokken, tenminste voor gepensioneerden en gezinnen met kinderen, en met resultaat: onder het bewind van New Labour daalde het armoederisico bij gepensioneerden en bij gezinnen met kinderen met een kwart tot bijna een derde. Tegelijk werd fors meer geïnvesteerd in onderwijs en een hoognodige inhaalbeweging gemaakt bij de NHS, de publieke gezondheidszorg, en rolden Blair en Brown het ‘Sure Start’- programma uit, dat extra ondersteuning biedt aan gezinnen met jonge kinderen in kansarmoede – ook hier met positief resultaat. En wie werkt, heeft in het Verenigd Koninkrijk sinds 1998 minstens recht op een bij wet vastgelegd minimumloon waarvan de hoogte bepaald wordt door een onafhankelijke expertencommissie (slechts bij uitzondering kan een regering van dit advies afwijken): zowel de introductie in het Verenigd Koninkrijk van het minimumloon zelf als de onafhankelijke commissie die de hoogte van dat minimumloon adviseert, zijn te danken aan New Labour. Terwijl de laagste lonen de decennia voordien steeds verder achterop raakten, maakten zij dankzij de invoering en stelselmatige verhogingen van het minimumloon in de jaren nadien een belangrijke inhaalbeweging. Het beleid wist zo de in de loop van de jaren 1980 en 1990 steeds verder opklimmende ongelijkheid binnen het Verenigd Koninkrijk weliswaar niet te keren, maar wel te stuiten.
Best een mooie balans dus, zou men kunnen zeggen. En toch reden genoeg om lessen te trekken uit Blairs optreden. Deze kant van Blairs erfenis is echter ook interessant om nog een andere reden. Want wat eraan opvalt, is dat bijna al deze prachtige verwezenlijkingen na de val van New Labour op korte tijd en met sprekend gemak weer ongedaan werden gemaakt. Met zo veel moeite verworven, gingen deze linkse overwinningen oh zo snel weer verloren; al gauw kon rechts verder alsof Blair nooit gebeurd was. Het is belangrijk hier ook op een – cruciale – uitzondering te wijzen: met de introductie van het minimumloon onderworpen aan het advies van een onafhankelijke expertencommissie, ontwierpen Blair en Brown een (voor het Verenigd Koninkrijk) nieuw instituut binnen de sociale welvaartsstaat dat – vooralsnog – buiten schot blijft.
Sociale verwezenlijkingen duurzaam verankeren
Wanneer de lezer weet dat SamPol mij niet vroeg om een stuk te schrijven over het wedervaren van Labour, maar om een bijdrage over de trofeeën die progressieve partners in een komende federale regering zouden moeten binnenhalen, dan kan deze uitweiding over de erfenis van Blair op het eerste gezicht wat vreemd lijken. Wat heeft Blair in godsnaam te maken met de vraag of sp.a in een federale regering mag stappen zonder de garantie dat die regering de minimumpensioenen zal optrekken tot 1.500 euro per maand? De goede verstaander heeft het echter natuurlijk wel al begrepen. Want wat we kunnen leren uit (de ruïnes van) Blairs beleid, is dat het er niet louter op aan komt om trofeeën in de wacht te slepen, die immers maar al te vaak niet meer zijn dan wisselbekers die zo weer in vreemde handen overgaan; het komt er op aan sociale verwezenlijkingen duurzaam in de maatschappij te verankeren, zodat ze niet bij het draaien van de wind meteen weer losgeslagen en weggeblazen worden. En het komt erop aan de verwezenlijkingen van vandaag zó te ontwerpen, dat ze niet (louter) het eindpunt zijn van een proces dat hiermee aan z’n einde is: de sociale verwezenlijkingen van vandaag moeten net het beginpunt vormen van nieuwe perspectieven, zij moeten nieuwe horizonten openen van een mogelijke samenleving van gelijken, zij moeten – kort gezegd – stappen vormen op de weg naar die samenleving van gelijken die het streefdoel moet zijn van elke socialist en sociaaldemocraat. Dat moet uiteindelijk de maatstaf zijn die beslist over regeringsdeelname: niet één of andere wisselbeker, al blinkt de trofee nog zo mooi, maar de vraag of sociale verwezenlijkingen diep verankerd worden in de maatschappij en ons ook op langere termijn dichter brengen bij de nagestreefde samenleving van gelijken. Het is op dit terrein dat Blair gefaald heeft; dat het instituut van het minimumloon, onderworpen aan een van rechtstreekse regeringsbemoeienis onttrokken expertencommissie, het tijdperk- Blair wél heeft overleefd, geeft te denken.
Waarom de btw op elektriciteit er (niet) toe doet
Verwacht in deze bijdrage dus geen pleidooi om, bijvoorbeeld, van het verlagen van de btw op elektriciteit een breekpunt te maken in de federale regeringsonderhandelingen. Het klopt natuurlijk wel dat het volstrekt absurd is om, in een btwregime met – zogezegd – twee basistarieven, één voor basisproducten (6%) en één voor andere producten (21%), elektriciteit te belasten als was het géén basisproduct. Het probleem zit echter veel dieper, en in een komende regering met progressieve partners moeten zij dit probleem dan ook op dat diepere niveau aanpakken. Het optrekken van de btw op elektriciteit onder de vorige regering diende immers ter compensatie van het verlagen van de inkomensafhankelijke personenbelasting. Het verhogen van de btw op elektriciteit is geen alleenstaand geval, maar past in een bredere beweging, waarbij het aandeel van consumptiebelastingen in de totale belastingmix systematisch opgetrokken wordt ten faveure van een verlaging van inkomensafhankelijke belastingen. Of nog: een progressief ingericht belastingsysteem, dat zowel de middelen genereert om publieke voorzieningen die ten dienste staan van de hele gemeenschap te financieren als rechtstreeks herverdelend werkt en al te grote ongelijkheden in toom houdt, wordt verlaten ten voordele van een belastingsysteem dat disproportioneel zwaarder valt op wie het zich minder kan veroorloven en het herverdelende effect helemaal omkeert. Tegelijk is zo’n systeem van consumptiebelastingen ook het favoriete terrein van sjacheraars en andere lobbyisten met directe lijnen naar ministerkabinetten allerhande om voor zichzelf telkens nieuwe uitzonderingen en voorkeursbehandelingen groot en klein te voorzien die de fairness van het systeem nog verder ondergraven, en waar het voor niemand nog duidelijk is wie op welke gronden hoeveel bijdraagt – of zich net onttrekt aan bijdragen aan onze gemeenschappelijke voorzieningen. Het heeft dus weinig zin te focussen op het precieze btw-tarief van dit of dat product, hoe terecht de overwegingen terzake ook zijn, wanneer het eindresultaat louter meer gejojo is: vandaag is het tarief weer even lager, morgen weer hoger, en uiteindelijk verandert er niets ten gronde. De inzet moet zijn om deze tendens zelf, de systematische shift van (progressief ingevulde) inkomensbelastingen naar (regressieve) consumptiebelastingen, te keren, en het hele systeem weer op een faire basis te stoelen.
Waarom een minimumpensioen van 1.500 euro er (niet) toe doet
Gelijkaardige overwegingen gelden voor eisen als een minimumpensioen van 1.500 euro. Zeer zeker liggen de wettelijke pensioenen lager dan wat decent is, zeer zeker moeten zij opgewaardeerd worden, zeer zeker is het slechts een kwestie van politieke wil om de nodige middelen daarvoor te vinden. Maar belangrijker dan het precieze bedrag dat vandaag op dit minimumpensioen gekleefd wordt, waarvan een volgende regering de waarde immers makkelijker weer kan laten eroderen, terwijl het ondertussen gepaard kan gaan met een verdere uitholling van de adequaatheid en robuustheid van de wettelijke pensioenpijler, is de focus weer verleggen naar de absolute primauteit van deze eerste pensioenpijler, die weer dusdanig versterkt moet worden, dat zij alleen afdoende is – en als afdoende wordt gezien – om een onbezorgde oude dag te garanderen. Daarvoor volstaat het niet te pleiten voor een eenmalige verhoging van de minimumpensioenen, hoe noodzakelijk dat ook is; het vereist ook dat enerzijds het verzekeringsprincipe ook bij de hogere inkomens opnieuw ten volle kan spelen, en anderzijds dat het mes gezet wordt in de fiscale mechanismen die alternatieve ‘pensioen’-regelingen bevoordelen, die middelen onttrekken aan de eerste pijler. Deze verschillende tendensen (het loslaten van het verzekeringsprincipe voor de hogere inkomens, het aanzwengelen van niet-collectieve alternatieve ‘pensioen’- regelingen in de tweede en derde pijler) ondergraven de draagkracht en de legitimiteit van de wettelijke, eerste – en in
feite enige echte – echte pensioenpijler. Zolang we meegesleurd blijven door deze beweging waarbij het verzekeren tegen demografische, sociale, economische en financiële risico’s steeds intensiever geïndividualiseerd wordt, zoals gebeurt in de proliferatie aan nieuwe ‘pensioen’-regelingen in de tweede en de derde pijler, waar meer en meer elk risico wordt afgewenteld op het individu, kan van een stabiel pensioensysteem geen sprake zijn; de enige die hiervan profiteert, is een financiële sector die grof geld verdient op het beheer van steeds verder aanzwellende pensioen- en andere vermogensfondsen.
(Hier past een kleine anekdote. Een programma op de Noorse televisie nam onlangs de proef op de som: koeien, astrologen, beauty bloggers en professionele vermogensbeheerders moesten elk een winnende aandelenportefeuille samenstellen (voor de koeien werd hiervoor een voetbalveld in een aantal vakken verdeeld, waarbij elk vak een bepaald aandeel voorstelde, de rest kan men zelf wel invullen). De professionele vermogensbeheerders versloegen weliswaar de astrologen maar presteerden niet beter dan de koeien, en allen moesten het afleggen tegen de beauty bloggers. Anekdotes zijn geen feiten, en toch: het geeft te denken.)
Naar een samenleving van gelijken
Hiermee is geen programma geschetst (nog geen woord, bijvoorbeeld, over de nochtans absoluut cruciale plaats die aan een sociaal verantwoorde aanpak van de klimaatuitdaging moet worden gegeven), geen uitputtende catalogus van kleinere en grotere maatregelen die progressieve partijen dienen binnen te halen bij de onderhandelingen voor een nieuwe regering, geen lijst van trofeeën. Wel is aangeduid vanuit welk perspectief links zich de uitdagingen binnen een nieuwe regering moet denken. Telkens opnieuw moet links zich de vraag stellen, hoe het streefdoel – een samenleving van gelijken – ook op langere termijn dichterbij gebracht kan worden: welke beleidskeuzes bemoeilijken het tot stand komen van die gedroomde samenleving en welke brengen haar naderbij, welke instituties moeten worden versterkt, welke maatregelen bieden een startpunt voor het ontdekken van nieuwe horizonten? Het stabiliseren en weer versterken van onze sociale zekerheid, na de doelbewuste ondermijning ervan in vorige regeerperiodes, zal hierbij centraal moeten staan: zij vormt immers het fundament waarop onze maatschappij rust. Dit vereist niet louter een herfinanciering van de sociale zekerheid, maar ook een herijking van het publieke discours, waarbij onze lotsverbondenheid – en daarmee ook onze onontkoombare wederzijdse verantwoordelijkheid – weer aan het licht wordt gebracht, en ook de inzet van onze gezamenlijke welvaartscreatie weer scherp wordt gesteld: we moeten opnieuw leren dat de welvaart die de mens schept in zijn werk, de mens moet bevrijden van de dwang van dat werk.
— Deze bijdrage verscheen eerder in SamPol.