'Het is met een rode stylo geschreven, we moeten nu vermijden dat het budget rood kleurt'. Als geen ander vat de oneliner van de minister van Financiën, Vincent Van Peteghem (CD&V), de Vlaamse perscommentaren samen. Toen Karine Lalieux (PS) begin september haar pensioenplannen in de pers voorstelde, overlaadden de commentatoren haar met pek en veren. 'Totaal gebrek aan verantwoordelijkheidszin' en 'Factuur PS-feestje is voor onze kinderen' riposteerde N-VA. 'Dit is ongeloofwaardig en een budgettair luchtkasteel', klonk het bij monde van usual suspect Stijn Baert (econoom UGent).
In deze column houd ik niet zozeer de concrete voorstellen van de minister tegen het licht. Er is sowieso veel gespeelde politieke verontwaardiging. De maatregelen zijn vooral een doorslagje van het federaal regeerakkoord, met haar merites (1.500 euro minimumpensioen) en tekortkomingen (geen woord over belastend werk). Ik richt mijn pijlen vooral op de dominante 'framing' in het pensioendebat. Die stoot me al even tegen de borst. Bij momenten lijkt er in de Vlaamse pers maar één soort pensioenhervorming mogelijk: eentje die de hakbijl bovenhaalt. In het vergrijzingsdebat hebben we oogkleppen op.
Vergrijzing, het hoge woord is er uit. Het is een demografisch proces met twee facetten. Enerzijds leven we – gemiddeld gesproken – langer. Dat is het lineaire aspect van de vergrijzing. Tussen 2000 en 2020 steeg de gemiddelde levensverwachting met ongeveer 3 jaar, van 78 jaar naar 81 jaar. Volgens alle prognoses zal die levensverwachting bij geboorte de komende jaren blijven stijgen (tot rond 86 jaar in 2050). Let op, het gaat over gemiddeldes. Voor kortgeschoolden stijgt de levensverwachting in goede levensverwachting nauwelijks. Anderzijds heeft de vergrijzing ook een cyclische kant: de babyboomgeneratie – geboren in de twee decennia na de Tweede Wereldoorlog – is talrijk. Door zowel het lineaire als het cyclische effect zal het aantal gezwinde grijsaards in onze samenleving fors toenemen. Momenteel is zowat één op vijf 65-plus en dat aandeel zal de komende jaren stijgen tot bijna 30%.
Dat komt met een factuur, hoor ik u denken. Zo bent u de laatste decennia geconditioneerd. Sinds 2001 hebben we zelfs een officiële overheidsinstelling die het kostenplaatje tot op de euro tracht in te schatten: de Studiecommissie voor de vergrijzing. Elk jaar, rond de start van de komkommertijd, publiceert die commissie een uitgebreid rapport. De commissie verwacht – volgens de meest recente prognoses – een piek qua sociale uitgaven rond 2050. De sociale uitgaven zouden stijgen met 5,5 percentpunt van het bbp, in huidige bedragen ongeveer 24 miljard euro. De pensioenuitgaven zouden met ruim 15 miljard euro toenemen (3,4% bbp), de gezondheidszorg tekent voor de rest. Het verklaart waarom de rechterzijde elk pensioenvoorstel steevast afrekent op haar kost.
Volgens het dominante discours, moeten we die hogere uitgaven met een dubbele strategie trachten te vermijden: meer oudere werknemers aan de slag en gerichte besparingen in het pensioenstelsel zelf. De expertencommissie Pensioenhervorming stelde zo in 2014 een puntenpensioen voor. Het voorzag onder meer een automatische correctie van de pensioenen in functie van de budgettaire houdbaarheid – een 'besparing onder de radar' als het ware. Ook de ambtenarenpensioenen zijn met de regelmaat van de klok het mikpunt van kritiek.
Laat ik die dubbele strategie eens kritisch tegen het licht houden, te beginnen met meer oudere werknemers aan de slag. Het helpt om het kostenplaatje te milderen, maar het is geen toveroplossing. Dat leert een recente studie van de Europese Commissie. De komende jaren verwacht het rapport een gestage stijging van de tewerkstelling bij oudere werknemers. Stel dat België de verwachtingen overtreft en er tegen 2033 in slaagt meer dan 70% van de 55-plussers aan het werk te zetten, dan dalen de sociale uitgaven met 1 slechts percentpunt, nog geen derde van de verwachte stijging qua pensioenuitgaven.
Dat brengt ons naadloos bij het ander facet van de dubbele strategie: gerichte besparingen. Om de pensioenuitgaven – in vergelijking met onze welvaart – stabiel te houden, moeten we nog een gat van 2,4 percentpunt van het bbp dichtrijden, dat is een slordige 10 miljard euro. Laat me toe dat even in perspectief te plaatsen. Wil je dat bedrag verhalen op de ambtenarenpensioen, dan zouden die met ongeveer 60% moeten dalen. Trek je alle wettelijke pensioenen mee in bad, dan zouden die met een vijfde moeten dalen. Complete politieke fictie dus. Bovendien intergenerationeel onrechtvaardigheid. Het is de jongere generatie die zo langer zal werken voor (veel) minder wettelijk pensioen, terwijl ze de huidige pensioenen betalen. Begrijpe wie kan.
We kunnen de blinde vlekken in het pensioendebat niet langer negeren. Opiniemakers zien drie zaken steevast over het hoofd: arbeidsproductiviteit, werkbaar werk en de inkomstenzijde.
Een. De laatste jaren vertoont de productiviteitsgroei – in mensentaal: de geproduceerde welvaart per werkende – een opmerkelijke dip. Als die trend zich doorzet, voltrekt zich een regelrechte ramp voor de sociale zekerheid. De Studiecommissie voor de vergrijzing baseert haar simulatie voor het jaar 2050 op een gemiddelde jaarlijkse productiviteitsgroei van 1% (periode 2020-2050). Ligt de jaarlijkse productiviteitsgroei 0,1 percentpunt langer (op gemiddeld 0,9%), dan stijgt vergrijzingsfactuur van 5,5% naar 6,4% van het bbp. Productiviteit is de olifant in de kamer in het vergrijzingsdebat.
Twee. Daarnaast moet werkbaar werk dringend hoger op de politieke agenda komen. Volgens de Vlaamse werkbaarheidsmonitor beschikt minder dan de helft van de Vlamingen over werkbaar werk. De laatste tien jaar boert de werkbaarheid bovendien systematisch achteruit. Ondertussen loopt de ziekenboeg vol. België telt bijna een half miljoen langdurig zieken. In plaats van hen met de vinger te wijzen, dringt een preventief beleid (werkbaar werk!) zich op.
Drie. Een andere opmerkelijke afwezige in het vergrijzingsdebat: de inkomstenzijde. In de financiering van de sociale zekerheid zijn gaten ontstaan ter grootte van boegdeuren van de Herald of Free Enterprise. Zo steeg de 'alternatieve verloning' – waarop geen normale socialezekerheidsbijdrage geldt – naar ongekende hoogtes. Volgens een studie van SD Worx beliep die alternatieve verloning in 2018 ruim 15 miljard euro. Zo loopt de sociale zekerheid jaarlijks bijna 6 miljard euro inkomsten mis. De laatste jaren lijken aandelenopties de nieuwste techniek om een faire bijdrage aan de socialezekerheidskas te ontlopen. Daarnaast heb je de omvangrijke kortingen die werkgevers ontvangen op hun socialezekerheidsbijdrage: verminderingen voor de duurste aanwerving (officieel de 'eerste aanwerving'), voetballers, onderzoekers etc. Zo loopt de sociale zekerheid jaarlijks nog eens €6 miljard mis. De return on investment qua tewerkstelling van die bedrijfssteun blijft vaak onder de verwachtingen. Pijnlijk, want om de vergrijzing te lijf te gaan zijn extra inkomsten onvermijdelijk. Hoog tijd om de strijd aan te binden de houtworm in de financiering van de sociale zekerheid.
— Deze bijdrage verscheen eerder op SamPol.