Als er een tv-programma was gemaakt dat De XII Werken van Van Overtveldt had geheten, dan was één van de moeilijkste uitdagingen zeker ‘Realiseer een budgetneutrale hervorming van de vennootschapsbelasting waar CD&V mee akkoord gaat’. De deadline van de begrotingsgesprekken heeft Minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) niet gehaald, maar er is wel afgesproken dat de hervorming op de agenda blijft staan. Als we ervan uitgaan dat het format door de complexiteit van het thema enkel geschikt is voor Canvas en niet voor één, wat moet de meerwaardezoeker dan weten om deze discussie te kunnen beoordelen?
HET VOORGESTELDE FISCAAL PACT
‘Ondernemen belonen.’ Onder die titel stond de hervorming van de vennootschapsbelasting in het verkiezingsprogramma van de N-VA in 2014. De wijzigingen die in het daarin voorgestelde ‘Fiscaal Pact’ geschetst worden zijn grotendeels dezelfde als wat Van Overtveldt vandaag nog steeds wil realiseren: een verlaging van het officiële tarief voor de vennootschapsbelasting (op dit moment 33,99%), gepaard met minder aftrekposten.
In verscheidene interviews in het weekend van 22 oktober deed Van Overtveldt zijn meest recente plannen uit de doeken. Er zijn drie pijlers. Ten eerste zakt het tarief voor kmo’s naar 20%, en voor de winst tot 75.000 euro of 100.000 euro zelfs tot 18%. Voor grote ondernemingen zakt het tarief geleidelijk in drie jaar, van 33,99% tot 31%, vervolgens naar 27%, om uiteindelijk te belanden op 23%. Ten tweede wordt er gesnoeid in de aftrekposten. Waar is niet helemaal duidelijk, maar wel al zeker is dat de zogenaamde aftrek voor risicokapitaal (beter bekend als de notionele interestaftrek of NIA) zal worden hervormd. Ten derde moet de hele operatie budgetneutraal zijn, wat een belangrijke eis is van CD&V. Met andere woorden: de vermindering van de inkomsten door een lager tarief moet worden gecompenseerd door hogere inkomsten doordat er minder aftrekposten zijn en er dus een bredere belastingbasis is. Een zeer eenvoudig voorbeeld kan dat verduidelijken: een tarief van 30% op een belastbare basis van 100 euro, is hetzelfde als een tarief van 20% op een belastbare basis van 150 euro. Beide leveren 30 euro belastinginkomsten op.
In wat volgt bekijken we eerst kritisch het belangrijkste argument voor een verlaging van de vennootschapsbelasting: de concurrentiekracht. Daarna bespreken we achtereenvolgens de mogelijke winnaars en verliezers van de hervorming: kmo’s, multinationals, en de staatskas. Vervolgens argumenteren we dat de vennootschapsbelasting een belangrijke belasting is, voor we concluderen met een kort pleidooi voor meer internationale samenwerking.
BETALEN MULTINATIONALS TE VEEL BELASTING?
Het argument dat het meeste gebruikt wordt, is dat een verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting nodig is voor de Belgische competitiviteit. In deze redenering moet het tarief omlaag om te blijven concurreren met onder meer onze buurlanden voor het aantrekken van investeringen. Bovendien staan onze ‘niches’ (lees: mogelijkheden om belastingen te ontwijken), zoals de notionele interestaftrek of de excess profit rulings, onder internationale druk. 1 Zie de persmededeling van Van Overtveldt. De enige oplossing is dan om te concurreren met een lager tarief in plaats van door middel van ‘niches’.
Johan Van Overtveldt verwoordt het in een interview met Het Belang van Limburg als volgt: ‘Het officiële tarief is 34 procent. Dat schrikt investeerders af. Daarom zijn er veel fiscale aftrekmogelijkheden. Maar Europa kijkt alsmaar strenger toe op een aantal van die mogelijkheden zoals de excess profit rulings. Dan is het zinvoller om het tarief te verlagen en te schrappen in de aftrekmogelijkheden.’ Bij werkgeversorganisatie VBO klinkt het zo: ‘Een significante verlaging is een belangrijk signaal, dat verwacht wordt door eventuele investeerders. Dergelijke hervorming is cruciaal als we willen dat onze bedrijven concurrentieel blijven in Europa en in de wereld.’ En Luk Van Biesen (bij het ogenblik van schrijven nog altijd Open VLD) zei in De Zevende Dag over de vennootschapsbelasting: ‘Het gaat om de eerste indicator die internationale ondernemingen bekijken om te bepalen of ze in België investeren. We zitten daar momenteel bij de hoogste van Europa, dat moeten we aanpassen.’
Als we de redenering kritisch bekijken, zijn verschillende kanttekeningen hier op zijn plaats.
Ten eerste is het niet zo dat het tarief van de vennootschapsbelasting in België buitenmatig hoog is in vergelijking met onze buurlanden in de eurozone. Het tarief in België is weliswaar het tweede hoogste, na Frankrijk, maar het is niet veel hoger dan in Duitsland en Luxemburg (Tabel 1). 2 Bron: OECD. In deze is eigenlijk Nederland de uitschieter met een laag percentage, niet België met een hoog percentage. Met een tarief van 23%, zoals Van Overtveldt voorstelt, zou het in ieder geval België zijn die de negatieve uitschieter wordt.
Land | Tarief |
---|---|
Frankrijk | 34,43% |
België | 33,99% |
Duitsland | 30,18% |
Luxemburg | 29,22% |
Nederland | 25,00% |
Ten tweede is het algemeen bekend dat het effectieve tarief voor multinationals veel lager ligt dan het officiële tarief. Met andere woorden, grote en internationale bedrijven hebben de mogelijkheden om aan ‘fiscale optimalisatie’ te doen (lees: belastingen te ontwijken) door het gebruik van de aftrekposten, het verschuiven van winsten en kosten tussen verschillende landen, en het gebruik van zogenaamde fiscale adviseurs die bedreven zijn in het zo weinig mogelijk laten vollopen van de staatskas. Natuurlijk kan worden beargumenteerd dat de effectieve belastingdruk voor multinationals zal toenemen net doordat achterpoortjes zoals de NIA verdwijnen. Het is echter twijfelachtig dat multinationale ondernemingen daardoor opeens het officiële tarief van 33,99% zullen betalen, aangezien ze nog talrijke andere mogelijkheden hebben om hun effectieve belastingvoet te verlagen.
Ten derde is fiscaliteit slechts één aspect dat ondernemingen in aanmerking nemen. Zoals de OESO in een studie schrijft: ‘Belastingen zijn maar één van de factoren die buitenlandse investeringen beïnvloeden en andere factoren spelen meestal een grotere rol in het bepalen van de investeringsbeslissingen van bedrijven’. 3 De studie kan worden gedownload worden via de OECD. Bovendien leidt een lager tarief vaak tot het aantrekken van ondernemingen die specifiek naar hier komen enkel en alleen om fiscale redenen, en die van vandaag op morgen weer kunnen vertrekken als een ander land bepaalde voordelen aanbiedt. Minder vluchtige investeringen, gericht op een duurzame verankering en een blijvende aanwezigheid, zijn veel minder afhankelijk van het belastingregime.
Tot slot moet gewezen worden op de zogenaamde race to the bottom, waarbij landen steeds meer tarieven verlagen als reactie op andere landen. Die race to the bottom is reeds een wereldwijd (en zeker ook Europees) fenomeen, zoals blijkt uit de daling van het mondiale en Europese gemiddelde (officiële evenals effectieve) tarief in de vennootschapsbelasting. 4 Zie bijvoorbeeld de studies van Taxfoundation, een studie aan Oxford University in opdracht van het Europees Parlement, of een rapport van Eurostat. In België zelf is het tarief al gedaald van 48% in 1980 naar 33,99% vandaag. Bovendien werd bijvoorbeeld al meteen gereageerd dat als België het tarief bij de recentste hervorming zou verlagen dat Nederland hetzelfde zou moeten doen. 5 Zie a href="https://fd.nl/economie-politiek/1164655/verlaging-winstbelasting-belgie-verhoogt-druk-op-nederland-om-hetzelfde-te-doen" target="_blank">Financieele Dagblad. De race to the bottom is dus zeker geen fictie. Het is onwaarschijnlijk dat een lager tarief op lange termijn hetzelfde concurrentieel voordeel zou blijven opleveren. 6 Noteer ook dat concurreren met een lager tarief eigenlijk een vorm is van een ‘beggar-thy-neighbour’ beleid. Merk op dat de grootste tegenstanders van ‘protectionisme’ als beggar-thy-neighbour beleid vaak de grootste voorstanders zijn van een beggar-thy-neighbour belastingpolitiek.
OF BETALEN KMO’S TE VEEL VENNOOTSCHAPSBELASTING?
Wat dan met de kmo’s? Het is algemeen geweten dat het effectieve tarief in de vennootschapsbelasting dat kmo’s betalen een pak hoger ligt dan het effectieve tarief dat grote ondernemingen betalen, en al zeker dan wat multinationale ondernemingen betalen. Kmo’s hebben immers niet dezelfde mogelijkheden om belastingen te ontwijken. Karel Van Eetvelt van Unizo zegt het zo: ‘Vandaag betaalt een doorsnee kmo, een bedrijf van hier opgericht door een Belg met eigen middelen, een veel hogere vennootschapsbelasting dan een multinational die in ons land activiteiten ontplooit. (…) Ik krijg dat niet uitgelegd.’
De redenering is dan dat door een lager tarief te koppelen aan het verminderen van de aftrekposten de discrepantie tussen kmo’s en multinationals zou afnemen. Dat is ook hoe Johan Van Overtveldt de hervorming verdedigde in de kranten. Zo vertelde hij aan De Tijd: ‘Laat we vooral niet vergeten dat de hervorming van de vennootschapsbelasting eveneens over fiscale rechtvaardigheid gaat. Het is toch niet eerlijk dat de meeste kmo's een relatief hoog tarief betalen en veel grotere ondernemingen via allerhande aftrekposten veel minder betalen?’ In de Gazet van Antwerpen klonk het dat kmo’s ‘helemaal te vinden zijn’ voor zijn plannen.
Ook al bestaat er nu al een oplopend verlaagd tarief voor kmo’s met een belastbaar inkomen niet hoger dan 322.500 euro, het tarief verlagen naar 20% betekent een substantiële belastingverlaging voor kmo’s. 7 Kmo’s met een belastbaar inkomen niet hoger dan €322.500 betalen, als ze aan bepaalde voorwaarden voldoen, 24,25% op de schijf van €1 tot €25.000, 31,00% op de schijf van €25.000 tot €90.000 en 34,50% op de schijf van €90.000 tot €322.500. Unizo berekende zelf dat een verlaging van het tarief tot 20% een kostprijs voor de schatkist zou opleveren van ongeveer 1,65 miljard euro, in de veronderstelling dat er niet in de aftrekposten wordt gesnoeid. 8 Cf. dossier Unizo. Eén van die aftrekposten die alvast in het vizier komt is NIA. Het wordt algemeen aanvaard dat die veel meer de grote ondernemingen ten goede komt dan de kmo’s. 9 Eén bron stelt bijvoorbeeld dat de NIA voor 94% ten goede komt van de grote bedrijven, en slechts voor 6% de kmo’s. Zie post Dirk Vandermaelen. De afschaffing ervan is ook een traditionele eis van de een groot deel van de linkerzijde van het politieke spectrum.
Weinig mensen zullen er iets op tegen hebben dat de effectieve tarieven voor kmo’s en multinationals dichter bij elkaar komen te liggen dan vandaag het geval is, onder meer via een afschaffing van de NIA. Zowel vanuit het principe van een rechtvaardige fiscaliteit als vanuit het liberale principe van eerlijke concurrentie zou dat vooruitgang betekenen.
EN BETALEN MULTINATIONAL DAN TE WEINIG BELASTING?
Maar als de belastingen voor kmo’s verlaagd worden, is de vraag: zal de hele hervorming wel budgetneutraal zijn? Met andere woorden, wie betaalt de belastingverlaging voor kmo’s? Grote ondernemingen of de staatskas? Volgens Johan Van Overtveldt zullen de grote bedrijven meer bijdragen. Hij spreekt over een verschuiving van kleine bedrijven naar grotere bedrijven en stelt in het eerder aangehaalde interview: ‘Door de mogelijkheden van fiscale aftrek te verkleinen en sommige aftrekken zelfs te schrappen, zorgen we er automatisch voor dat grote bedrijven en multinationals meer belastingen moeten betalen en kmo's minder.’
De vraag is of dat in de praktijk echt zo zal zijn, en of dat niet eerder bedoeld is als tactische zet om CD&V (en zelfs de publieke opinie) mee te krijgen in de hervorming. Er zijn minstens drie redenen om te betwijfelen of Van Overtveldt en de N-VA echt de belastingdruk voor multinationals en grote bedrijven willen verhogen.
Ten eerste is het vreemd voor een partij waarvan het verkiezingsprogramma bulkt van de verwijzingen naar onze zogezegde verslechterde ‘concurrentiepositie’ dat ze de belastingen op internationaal opererende bedrijven zou willen verhogen. Eén zinnetje in dat programma stelt dat naast het nominale tarief ook het effectieve vennootschapsbelastingtarief in vele landen in de EU en OESO lager ligt. 10 Verder klinkt het bijvoorbeeld: ‘De torenhoge loonkosten en fiscale druk maken dat we in vergelijking met onze buurlanden niet langer concurrentieel zijn.’ Wil de N-VA dat effectieve tarief dan verhogen en dus de kloof met de buurlanden groter maken? Het kan, maar het lijkt onwaarschijnlijk.
Ten tweede is er een vreemde kronkel in de redenering. Enerzijds klinkt het dat de vennootschapsbelasting zeer belangrijk is voor internationale investeerders. Maar anderzijds beweert Van Overtveldt de feitelijke belastingdruk op grote bedrijven te willen verhogen. Moeten we dan geloven dat multinationale ondernemingen en hun leger aan fiscalisten niet intelligent genoeg zijn om door het officiële tarief heen te kijken en de talrijke aftrekposten mee in beschouwing te nemen? 11 Volgens een studie voor het Europees Parlement kijken multinationals in elk geval naar het effectieve tarief, niet naar het officiële tarief.
Ten derde is er zoals eerder geschetst ook voor grote ondernemingen een substantiële verlaging van het nominaal tarief voorzien van bijna 11 procentpunt, van 33,99% naar 23,00%. Om die verlaging te compenseren, moet er al heel erg gesnoeid worden in de aftrekposten en moet de belastbare basis dus al heel erg verbreden. Het valt te betwijfelen of dat het geval zal zijn. Zo komen we bij de vraag: zal de staatskas het gelag betalen?
OF ZAL DE HERVORMING NIET BUDGETNEUTRAAL ZIJN?
Er zijn redenen om aan te nemen dat een hervorming niet budgetneutraal zal zijn en een nieuw gat in de begroting zal creëren.
Ten eerste. Een rapport van de Hoge Raad voor Financiën (HRF) toont aan dat om zo’n substantiële verlaging van het tarief te compenseren, er al héél veel aftrekposten moeten worden afgeschaft. 12 Het rapport is raadpleegbaar via de site van de HRF. Een verlaging naar 20% voor alle vennootschappen vergt volgens dat rapport bijvoorbeeld een verbreding van de belastbare basis met 60 tot 70%. Koen Schoors (Universiteit Gent) stelt in elk geval over het realisme van die verbreding: ‘We kunnen dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid klasseren als een aangename illusie.’ 13 In De Tijd, 10 februari 2016. Bij een eerder plan van de minister bleek alvast dat onder andere sommige maatregelen werden meegeteld die slechts een tijdelijke en geen structurele winst opleveren, en dat de opbrengsten uit de afschaffing van de NIA zeer waarschijnlijk overschat werden - ondanks dat we het afschaffen of voorwaarden koppelen aan de NIA wel kunnen toejuichen. 14 Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de overschatting van de compensaties zie post De Feiten.
Ten tweede. De kans is groot dat er gerekend wordt op zogenaamde ‘terugverdieneffecten’, de gedachte dat lagere belastingen leiden tot meer economische groei en jobcreatie, zoals werkgeversorganisaties beweren. 15 Zoals Agoria op De Redactie of VOKA (persbericht). Er is echter geen enkele garantie dat die terugverdieneffecten zich ook effectief zullen manifesteren. 16 Het rapport van de HRF noemt de raming van terugverdieneffecten ‘beslist zeer delicaat’. Het idee dat lagere belastingen op winst leiden tot meer investeringen en/of ‘jobs, jobs, jobs’, is een dogma dat al door verschillende studies is tegengesproken. 17 Zie bijvoorbeeld het rapport van Policy Alternatives of dit van Public Policy Center. Zeker op een moment dat de economie nog altijd in een sukkelstraatje zit, en bedrijven op een berg cash zitten in plaats van te investeren 18 Zie bv. De Feiten of target="_blank">Trends. , is het onwaarschijnlijk dat een lager tarief omvangrijke economische voordelen oplevert.
Ten derde. Open-Vld-voorzitster Gwendolyn Rutten zei in De Zevende Dag dat de hervorming ‘wat mag kosten’, met onder meer de (foutieve) boutade: ‘Wie wil dat de rekening euro voor euro klopt, wil eigenlijk dat er niets verandert.’ Dat betekent dat al zeker één van de regeringspartijen een niet-budgetneutrale hervorming geen enkel probleem zou vinden. Tot slot kunnen we ook nog eens in herinnering brengen dat ook over de tax shift werd gesteld dat die budgetneutraal zou zijn. Achteraf werd duidelijk dat dat in de verste verte niet het geval was. 19 Zie bijvoorbeeld een rapport van de Nationale Bank.
TER VERDEDIGING VAN DE VENNOOTSCHAPSBELASTING
Nu kan je je afvragen: is het wel zo erg dat de inkomsten uit de vennootschapsbelasting wat dalen? Ja, dat is erg, en wel om minstens vier redenen. 20 Voor verdere uitwerking en andere redenen, zie onder andere het rapport van het Tax Justice Network en het rapport van het Washington Center for Equitable Growth.
Ten eerste is de vennootschapsbelasting een zéér progressieve belasting. 21 Zie bijvoorbeeld het rapport van het Tax Policy Center en het rapport van het Washington Center for Equitable Growth. De consensus is steeds meer dat de vennootschapsbelasting gedragen wordt door de vermogenden. Een vermindering van de inkomsten uit de vennootschapsbelasting is dus eigenlijk een extra cadeautje aan de hogere inkomensklassen. Daarbij moet wel worden vermeld dat dat nog meer het geval is voor multinationals dan voor kleine ondernemingen. De progressiviteit kan dus zeker worden versterkt door meer inkomsten bij multinationals te halen.
Ten tweede levert de vennootschapsbelasting substantiële inkomsten op. Ook al liggen die inkomsten in België maar rond de 3% van het bbp, het gaat toch om gemiddeld ongeveer 7% van de belastinginkomsten per jaar. 22 De cijfers zijn beschikbaar via het OECD. België haalt trouwens in verhouding tot de totale belastinginkomsten minder uit de vennootschapsbelasting dan het OESO-gemiddelde, dat rond de 9% ligt. In een periode dat het elk jaar opnieuw ploeteren is om de begroting rond te krijgen, betekent een vermindering van die inkomsten een extra aderlating. Die aderlating zal ofwel betekenen dat er minder inkomsten zijn om onze collectieve noden te financieren, ofwel dat de belastingen verschuiven van vermogenden naar de middenklasse en lagere klassen. Ook dat is een trend waarvoor experts waarschuwen. 23 Cf. OECD en deze bijdrage voor CEPR.
Ten derde moet erop gewezen worden dat het politiek veel gemakkelijker is om het tarief te verlagen dan om het opnieuw te verhogen. In dat opzicht wijzen zowel Minister Van Overtveldt als de werkgeversorganisaties op het belang van ‘rechtszekerheid’ voor bedrijven. Eigenlijk is dat een eufemisme voor het ‘niet-verhogen’ van de belastingen. Geen enkel bedrijf zal immers een verlaging van de vennootschapsbelastingen aanvechten met het argument dat het raakt aan de rechtszekerheid. Het logische gevolg van deze asymmetrie tussen belastingverlagingen en -verhogingen, is dat wanneer zou blijken dat de inkomsten door de hervorming tegenvallen, het moeilijk wordt om de inkomsten terug op te trekken via een tariefverhoging.
Ten vierde is er het probleem van de ‘vervennootschappelijking’. Als de vennootschapsbelasting te veel afwijkt van de personenbelasting, richten personen bovenmatig vennootschappen op om de personenbelasting te ontwijken. Zo dreigt er een omschakeling van eenmanszaken naar vennootschappen 24 Zie het eerder aangehaalde rapport van de HRF. , maar ook vermogenden richten met behulp van fiscalisten vennootschappen op om de hogere personenbelasting te vermijden. Het gevolg is niet alleen een eigenlijk onrechtmatig gebruik van de vennootschappen, maar ook de dreiging van verminderde inkomsten voor de staatskas.
NAAR MEER INTERNATIONALE SAMENWERKING
Om even te recapituleren: een hervorming van de vennootschapsbelasting hoeft geen slechte zaak te zijn, als daarbij prioriteit wordt gegeven aan twee zaken: (1) de inkomsten mogen niet dalen; (2) multinationals moeten meer bijdragen. Dat betekent in de eerste plaats dat er moet worden ingezet op het tegengaan van belastingontwijking door multinationals, en dat belastingconcurrentie met de buurlanden (en zelfs wereldwijd) moet worden beperkt.
De belangrijkste weg vooruit ligt daar in de internationale samenwerking. Zoals het rapport van de HRF stelt, het tegengaan van de race to the bottom zou ‘de tenuitvoerlegging van een harmonisatie en de invoering van een minimumtarief op Europees niveau vereisen. Anders zouden in een Europees budgettair kader dat weinig speelruimte aan de lidstaten overlaat, de fiscale ontvangsten van de lidstaten uit de vennootschapsbelasting in gevaar worden gebracht.’
Concreet betekent dat dat de Europese initiatieven om de belastbare basis te harmoniseren (de zogenaamde ‘Common Consolidated Corporate Tax Base’ of CCCTB) moeten worden gesteund. Daarnaast moet ook gestreefd worden naar meer ingrijpende vormen van ‘country-by-country reporting’ en ‘unitary taxation’ met ‘formulary apportionment’, waarbij multinationals één mondiale boekhouding hebben, en de winst volgens een bepaalde formule verdeeld wordt per land. 25 Het voorstel is onder meer goed uitgewerkt op de site van het Tax Justice Network. Tot slot moet zeker binnen de EU gestreefd worden naar de opwaartse harmonisering van de tarieven.
Laat het nu net die Europese en internationale samenwerking zijn waarbij Minister van Financiën, Johan Van Overtveldt, samen met de hele N-VA, op de rem gaat staan. 26 Zoals onder andere gesteld op De Feiten en Mo Magazine. Op de website van N-VA schrijft Europees parlementslid Sander Loones: ‘Wat voor de enen een ‘groot drama’ is, is voor anderen een zegen. Fiscale concurrentie houdt belastingen inderdaad lager dan anders het geval zou geweest zijn. Dat lijkt me net goed voor de economie.’ 27 Persbericht N-VA, 27 januari 2016. Deze regering en fiscale rechtvaardigheid: het lijkt zelfs geen moeilijk huwelijk te zijn, maar een door sociaal protest gedwongen huwelijk, waarbij bruidegom Van Overtveldt de bruid fiscale rechtvaardigheid op het altaar laat wachten. In plaats van de XII Werken op Canvas belanden we zo bij een komisch drama op Vijf, voorlopig echter zonder happy ending.
Deze opinie verscheen eerder in Sampol.