Het studentenstatuut onder de loep

Ieder jaar opnieuw gaan honderdduizenden studenten op zoek naar een studentenjob. Sommigen doen dat uit bittere noodzaak, om hun studies te betalen. Anderen voor het bekostigen van een smartphone, het uitgaansleven of een verre reis. Het overgrote deel van de studenten in ons land werkt. Zo’n 69% houdt er een studentenjob op na. Zo goed als in alle gevallen tijdens de schoolvakanties, maar 58% van alle studenten gaat ook daarbuiten aan de slag (Randstad).

Niet alleen numeriek, maar ook economisch neemt het belang van studenten op de Belgische arbeidsmarkt elk jaar gestaag toe. Waar er in 2012 slechts 414.749 studenten een job hadden, waren dat er in 2016 al 502.297.[1] Het totaal door deze studenten verdiende loon steeg in diezelfde periode van 678 tot 885 miljoen euro. En dat zijn enkel nog maar de bij de RSZ geregistreerde studentenjobs, het informele circuit dus buiten beschouwing gelaten.[2]

Dat het belang van studentenarbeid aanhoudend blijft stijgen, is te verklaren door het steeds toenemende aantal studenten in ons land, en wellicht speelt ook het toenemende consumptiepatroon hierin een rol. Maar ook de overheid stimuleert studentenarbeid, onder meer door een gestage versoepeling van het zeer gunstige studentenstatuut.

Alexander De Croo: “Dit is een belangrijke hervorming […]. Dit past in een bredere liberale aanpak waarbij we studenten meer vrijheid geven om te werken en te ondernemen.”

Moeten we studenten dan niet aanmoedigen om aan de slag te gaan? Of het huidige studentenstatuut daarvoor de juiste middelen biedt, dat is nog maar de vraag.

 

Jobstudent, werkstudent of uitzendkracht?

Het werk dat studenten tijdens hun studietijd uitvoeren is door de jaren heen niet in één concept te vatten. Een ‘jobstudent’ heeft als hoofdstatuut ‘student’. Hij of zij valt onder een gunstig sociaal statuut en betaalt slechts een verlaagde socialezekerheidsbijdrage. Het begrip ‘werkstudent’ wordt meestal gebruikt om die studenten aan te duiden die wel de normale bijdragen betalen op hun loon.[3, 4]

Tot vóór 1 oktober 2005 konden studenten alleen tijdens de zomermaanden aan de slag onder een voordelig studentenstatuut, en dit voor een maximum van 23 kalenderdagen per jaar. Nadien werd het kalenderjaar opgedeeld in twee periodes waarin telkens 23 kalenderdagen mocht worden gewerkt; het derde kwartaal enerzijds en de andere kwartalen samen anderzijds. Sinds 2012 konden studenten werken volgens de zogenaamde vijftig-dagenregeling: verspreid over het volledige kalenderjaar niet meer dan 50 dagen.

Een laatste wijziging in de reglementering van studentenarbeid werd dit jaar pas van kracht: sinds 1 januari 2017 mogen studenten 475 uur per kalenderjaar werken onder een voordelig statuut. In een 38-urige werkweek komt dit overeen met 62,5 dagen, maar in de praktijk laat dit een veel grotere spreiding over het kalenderjaar toe. Iemand die bijvoorbeeld 2 à 3 uur per dag in een studentenrestaurant werkt, komt hier ruim 190 dagen mee toe.

 

Is er wel nood aan een apart statuut?

Maar vanwaar komt nu die drastische versoepeling van het vroeger ook al voordelige statuut voor studentenarbeid? Wat zijn eigenlijk de voordelige elementen ten opzichte van het reguliere werknemersstatuut? Het meest opvallende is uiteraard de lage solidariteitsbijdrage aan de sociale zekerheid van 8,13%, waarvan de student 2,71% ophoest en de werkgever 5,42% voor zijn rekening neemt. De ‘gewone’ bijdrage daarentegen, ligt op 13,07% aan werknemers- en op ongeveer 32% aan werkgeverskant.[5]

Laat ons nu eens afwegen wat voor studenten en werkgevers het verschil uitmaakt in dit statuut. We doen dit eerst voor wat de sociale zekerheid betreft. Daarna gaan we kort op eventuele fiscale verschillen in.

Verschillen qua sociale zekerheid voor de student :

  • Uiteraard putten studenten een financieel voordeel uit hun verlaagde bijdrage aan de sociale zekerheid: aan een gemiddeld uurloon van € 9,63, levert deze verlaging hen € 1,00 netto per uur op (cijfer student@work.be).

  • In geval van arbeidsongeschiktheid door ziekte of ongeval komen slechts weinig studenten in aanmerking voor gewaarborgd loon.[6] Jobstudenten worden hiervoor immers gelijkgesteld met arbeiders of bedienden. Werk je echter minder dan 1 maand –wat bij studenten meestal het geval is– dan heb je geen recht op gewaarborgd loon.[7]

  • Een geschreven studentencontract kan steeds worden beëindigd, met een aanzienlijk werkloosheidsrisico tot gevolg (korte contracten = de facto proeftijd). Er is dan wel sprake van een opzeggingstermijn, maar gezien de aard van de tewerkstelling is die vaak uiterst beperkt.

  • Een belangrijke discriminatie is er ook voor wat jaarlijkse vakantie en eindejaarspremie betreft. Enkel-/dubbel vakantiegeld en een eindejaarspremie zijn er alleen voor werknemers die de ‘normale’ sociale bijdragen betalen. Studenten hebben er geen recht op.

  • Het grootste verschil zit ‘m in de opbouw van pensioenrechten. Er worden geen pensioenbijdragen aan de RSZ betaald, en dus worden de prestaties ook niet op de individuele pensioenrekening ingeschreven.

En de gemiddelde werkgever, wat put die uit dit systeem? Plaatsen we de solidariteitsbijdrage tegenover een ‘normale’ bijdrage aan de sociale zekerheid, dan levert dit voor de werkgever een korting op van gemiddeld € 2,55 per uur. Of zo’n tweeënhalf keer het voordeel voor de student.

Op fiscaal vlak maakt het studentenstatuut voor studenten geen al te groot verschil. Als je inkomsten onder een bepaald bedrag blijven, dan hoef je er geen belastingen op te betalen. Dit maximumbedrag verandert elk jaar. Voor 2017 bedraagt het € 10.345,84. Er zijn dus sowieso maar weinig studenten die belastingen betalen op hun loon.[8]

 

Zijn de voor- en nadelen wel eerlijk verdeeld?

De balans opmakend, moeten we vaststellen dat het studentenstatuut voor studenten, naast enkele voordelen, vooral nadelige effecten heeft. Oké, de verlaagde RSZ-bijdrage levert studenten een iets hoger nettoloon op, maar wat leveren ze daarvoor in? Studenten zijn niet alleen kwetsbaarder op de arbeidsmarkt, doordat ze in de praktijk geen aanspraak maken op gewaarborgd loon en een eventuele ontslagvergoeding. Ze hebben tevens geen recht op vakantiegeld of een eindejaarspremie, en bouwen geen pensioenrechten op. Tegenover een netto-voordeel van € 1 per uur zijn er dus ook heel wat nadelen verbonden aan het studentenstatuut. Vooral oudere studenten kiezen dan ook bewust voor het ‘normale’ werknemersstatuut.

Er zijn daarentegen wel onmiskenbare belanghebbenden bij het huidige studentenstatuut. Wie zeker niet rouwig is om de gestage versoepeling van de regelgeving met betrekking tot studentenwerk, is de uitzendsector. Vorig jaar vonden 232.919 of zowat de helft van alle jobstudenten op onze arbeidsmarkt hun job via een uitzendkantoor. Eén persoon op drie (33%) die via een uitzendkantoor aan de slag gaat, is student (Randstad).

Voor werkgevers zijn studenten in de eerste plaats goedkope arbeidskrachten. “Studenten zijn als Polen”, schreef Minerva-kernlid Stan De Spiegelaere toen hij zelf nog een student was: goedkoop, flexibel, competent en bereid om allerlei soorten jobs te doen. De hypothese dat studenten voor een verdringingseffect op de arbeidsmarkt zorgen, staat daarbij trouwens nog steeds overeind.[9] En of er een link is met de aanhoudend hoge jongerenwerkloosheid, blijft een interessante vraag.

En de overheid? De overheid doet er alles aan om de tewerkstelling van studenten te promoten: men versoepelt de regelgeving gestaag, met een steeds grotere aanslag op het budget van de sociale zekerheid als gevolg; en voert amper controles uit op bestaande regelgeving, zoals de drie-urenregel (minimale contractduur) en het verbod voor studenten om te werken wanneer ze eigenlijk in hun onderwijsinstelling worden verwacht. Daarenboven kunnen sinds 1 juli ook leerlingen die een alterne­rende opleiding volgen onder een studentenstatuut werken.

Er is voor de overheid nochtans een onmiskenbaar budgettair nadeel verbonden aan het studentenstatuut. Alles samen werd in 2016 door studenten 885 miljoen euro verdiend. Hierop werd door het voordelige studentenstatuut 327 miljoen euro minder aan RSZ-bijdragen betaald dan wanneer deze studenten via het gewone werknemersstatuut aan de slag zouden zijn geweest. Geld dat dus ook nooit binnen onze sociale zekerheid kan worden besteed, om er bijvoorbeeld uitkeringen voor jonge werklozen mee uit te betalen.

En toch hebben werkgevers en de overheid een gemeenschappelijk, liberaal belang. Studenten zijn naast goedkoop ook heel makkelijk inzetbare werknemers, zeker nu hun inzetbaarheid ook buiten de schoolvakanties wordt gefaciliteerd. Neen, er is niets mis met het activeren van studenten als vaste werknemers met vakantie gaan, of om zieke werknemers tijdelijk te vervangen. Maar dat is lang niet meer de belangrijkste reden waarom studenten worden aangenomen. Werkgevers zien ze vooral als kostendrukkend, en als onderdeel van een flexibel aanwervingsbeleid. Wat ook andere bedrijven in dezelfde sector verplicht om dit te doen, met een neerwaartse spiraal van loon- en arbeidsvoorwaarden tot gevolg.

 

Het studentenstatuut: in de vuilnisbak ermee?

Studentenarbeid kan in ons arbeidsmarktbeleid steeds meer als een element in het rijtje van een toenemend aantal flexibiliseringsmaatregelen worden gezien: de uitbreiding van flexijobs naar de detail- en voedingshandel; het versoepelen van de sociale en fiscale regels voor E-commerce, nachtarbeid en bij-jobs; het toevoegen van een netto-lijn van € 500 op de belastingbrief; en … het faciliteren van studentenarbeid.

Moeten we studenten dan niet aanmoedigen om aan de slag te gaan? Met studentenarbeid is op zich niets mis. Maar of dit ook moet gebeuren in het huidige studentenstatuut, zonder mee te bouwen aan de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid, in steeds precairdere sectoren en zonder eigen rechten op te bouwen? Dat is nog maar de vraag.

 

[1] Op langere termijn is de toename van het aantal studenten op de arbeidsmarkt nog veel frappanter. Maar een simpele vergelijking van aantallen over langere termijn is niet eenvoudig, gezien de vele wijzigingen in de regelgeving betreffende het studentenstatuut.
[2] In een aantal gevallen is de RSZ niet op de hoogte van de tewerkstelling omdat er geen sociale verplichtingen zijn, in andere gevallen is arbeid door studenten niet te onderscheiden van een gewone tewerkstelling. Maar vermoedelijk wordt er door studenten ook vaak in het zwart gewerkt (RSZ).
[3] Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn omdat zij geen studentenovereenkomst kunnen afsluiten, of wanneer studenten in het lopende kalenderjaar reeds al hun rechten op een verlaagde bijdrage hebben uitgeput.
[4] Hogescholen en universiteiten verwijzen met ‘werkstudent’ naar studenten die werken en leren combineren. Ze hebben specifieke studiefaciliteiten voor zulke studenten. Uitzendkantoren gebruiken het begrip ‘werkstudent’ vooral voor studenten die studentenarbeid zoeken maar langer dan het momenteel geldende maximum van 475 uur.
[5] Die laatsten krijgen op dit percentage echter veelal nog een bijdragevermindering, met als doel voor werkgevers de loonkost te verminderen. Op 1 april 2016 startte echter de eerste fase van de tax shift van de regering Michel en daalden de gewone werkgeversbijdragen tot 30% voor bedienden en goed 35% voor arbeiders. In de komende jaren zullen deze basisbijdragen nog verder dalen.
[6] Voor de ziekteverzekering zelf is er slechts een verschil voor studenten ouder dan 25 jaar. Tot de leeftijd van 25 jaar blijf je als student immers geboekt als persoon ten laste. De meeste studenten zijn dus afdoende verzekerd gedurende hun tewerkstelling als student.
[7] In het geval van een arbeidsongeval, kunnen studenten dan weer net als andere werknemers terugvallen op de verplichte arbeidsongevallenverzekering van hun werkgever.
[8] Wel is het zo dat ook studenten met een studentenjob fiscaal ten laste blijven van hun ouders zolang hun inkomen bepaalde grensbedragen niet overschrijdt.
[9] Er is nog steeds weinig cijfermateriaal beschikbaar, maar aan te nemen valt dat studenten vooral jobs innemen van laaggeschoolde werknemers en werknemers die werken met tijdelijke contracten.

Vrouwen in deeltijdwerk: dwang of keuze? Damned if you do, damned if you don't

De kortere werkweek: vele wegen naar Rome