Inleiding: het Verslag van de Formateurs
Op 30 september stelden Paul Magnette en de nieuwe premier Alexander De Croo het regeerakkoord voor, het zogenaamde ‘Verslag van de formateurs’. Het document van 83 bladzijden bestaat uit zes hoofdstukken, die de prioritaire assen van de nieuwe regering weerspiegelen: (1) Een solidair land; (2) Een welvarend land; (3) Een duurzaam land; (4) Een veilig land; (5) Een land van samenwerking en respect; (6) België, een sterke stem in Europa en de wereld.
In wat volgt analyseren we de sociaaleconomische lijnen van het regeerakkoord. De bedoeling is om te beoordelen wat in het algemeen de sterke en minder sterke kanten zijn van het akkoord, waar er nog ruimte moet zijn voor verbetering de komende jaren, en hoe we de regering-De Croo kunnen plaatsen in een ruimere context.
We beginnen met een beknopte beschouwing van de toonzetting van de nieuwe regering. Vervolgens gaan we thema per thema in op enkele krachtlijnen en concrete maatregelen. Tot slot maken we een analyse van hoe we de formateursnota in het algemeen kunnen evalueren en kwalificeren.
Een nieuwe regering, een nieuw geluid
Veel mensen, commentatoren en politici slaakten een zucht van verlichting toen er eindelijk een nieuwe regering was na het quasi-Shakespeariaanse drama van de afgelopen maanden. Bovendien is het beter dat er in tijden van een ongeziene crisis — niet alleen de gezondheidscrisis die het coronavirus veroorzaakt, maar ook de economische en sociale crisis die er het gevolg van is — een volwaardige regering is, die ook de steun geniet van een meerderheid in het parlement.
Meteen werd ook duidelijk dat de regering en de zeven regeringspartijen niet enkel opluchting, maar ook enthousiasme willen teweegbrengen, en daar initieel ook wel in lijken te slagen. Enkele slimme keuzes spelen daarin een belangrijke rol.
Ten eerste was er de ministerkeuze. Ook al betekent de nieuwe regering het einde van de eerste vrouwelijke premier van België, de keuze voor tien mannen en tien vrouwen klopt alvast op het vlak van gendergelijkheid, en verschilt drastisch van de regering-Michel (14 mannen, 4 vrouwen). Met Zakia Khattabi (Ecolo), Meryame Kitir (sp.a) en Sammy Mahdi (CD&V) gaat de etnisch-culturele representativiteit er ook op vooruit. En dat België zonder veel ophef de eerste transgender minister in Europa benoemde, viel ook nieuwswebsite Politico op. “Lack of media frenzy over Petra de Sutter’s gender identity is a powerful sign of progress”, was er de ondertitel. Tot slot lijken ook veel mensen blij met de terugkeer van intellectueel Frank — “He’s back, bitches” — Vandenbroucke (sp.a).
Ten tweede was er de toonzetting. Communicatieadviseur Frank Van Oss had het zelfs over “een portie Obama” bij de speech van Alexander De Croo. Maar ook de formateursnota ademt een geest van optimisme en positiviteit uit. Al op de eerste bladzijde klinkt het: “De federale regering stimuleert en bundelt alle positieve krachten in een sfeer van solidariteit en samenhorigheid. Met een aanpak die verenigt in plaats van verdeelt, verbindt in plaats van spanning en tweedracht zaait.” De regering wil dan ook iedereen mee: “Wij willen een solidair land waar we niemand achterlaten, iedereen naar waarde schatten en tegen tegenslagen beschermen.”
Waar de vorige regering het nog over het primaat van de politiek had, hecht de regering-De Croo “een groot belang aan het sociaal overleg”, en wil ze daarom “op een constructieve manier in dialoog (…) gaan met de sociale partners over de verschillende sociaal-economische thema’s. De vakbonden en werkgeversorganisaties worden dus opnieuw gewaardeerd.
Over diversiteit staat in de nota: “De ontmoeting van talen en culturen, inherent aan ons land, beschouwen we als een troef.” Het asiel- en migratiebeleid zal volgens de formateursnota dan weer gestoeld zijn “op de rechten van de mens, zoals onder meer verankerd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het VN-Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het VN-Kinderrechtenverdrag en andere mensenrechteninstrumenten”, terwijl Theo Francken (N-VA), staatssecretaris in de regering-Michel, nog sprak over het omzeilen van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Over het VN-Migratiepact, waarvoor N-VA uit de regering-Michel stapte, stelt de nieuwe formateursnota: “België erkent het belang van multilaterale samenwerking inzake migratie, zoals bijvoorbeeld het VN Global Compact for Safe, Orderly and Regular Migration.”
Slotsom: terwijl N-VA-voorzitter Bart De Wever stelde dat de samenwerking tijdens de regering-Michel niet zou gebeuren “in een Kumbaya-sfeer”, kan je je op basis van de toon van de formateursnota de regering-De Croo zo gezellig samen rond het kampvuur inbeelden, en liefst nog met de sociale partners, het middenveld en alle burgers erbij.
Thema per thema
De sociale zekerheid, gezondheidszorg, en armoedebestrijding
“De sociale zekerheid, die alle Belgen na aan het hart ligt, wordt beschermd en de financiering ervan op lange termijn gegarandeerd.” Dat staat al in de inleiding van de formateursnota. In samenwerking met de sociale partners wil de regering de sociale zekerheid “moderniseren”, waarbij het statuut van werknemer, zelfstandige en ambtenaar naar elkaar toegroeien, met respect voor verworven rechten. Tegen het einde van 2021 zou er daarover een voorstel van de regering moeten zijn.
De tax shift van de regering-Michel had zware implicaties voor de inkomsten van de sociale zekerheid. Tegelijk stelde de regering-Michel ook de evenwichtsdotatie in vraag, waarbij de overheid met middelen uit de algemene begroting de tekorten in de sociale zekerheid bijpast. Positief is alvast dat de nieuwe regering die evenwichtsdotatie voor onbepaalde duur verlengt.
De uitgaven mogen zelfs groeien, en dat geldt zeker voor de gezondheidszorg die door corona in het midden van de aandacht staat. Naast de bevestiging van de eerder door het parlement besliste extra middelen voor de zorg (een zorgpersoneelfonds van 402 miljoen euro, 600 miljoen euro voor het sociaal akkoord over verloning, verlaging van de werkdruk en permanente vorming, en 200 miljoen euro voor de geestelijke gezondheidszorg), verhoogt de regering de jaarlijkse wettelijke groeinorm voor de gezondheidszorg vanaf 2022 naar 2,5%. Dat maakt een wezenlijk verschil met de groeinorm voor de uitgaven van 1,5% die door de regering-Michel als een molensteen om de nek van de zorg gehangen was.
Ook een aantal principes op vlak van gezondheidszorg gaan de goede richting uit, al staan daar niet altijd concrete maatregelen bij. Zo is er de logische focus op ziektepreventie, door onder meer in te zetten op controleonderzoeken, minder vervuiling en het tegengaan van slechte voeding. Het regeerakkoord stelt dat de eerstelijns gezondheidszorg versterkt zal worden, en dat de onderconsumptie van de zorg zal tegengegaan worden, al staat er niks in over gratis tandzorg of gratis naar de huisarts gaan (door de afschaffing van het remgeld), een eis die onder meer in het verkiezingsprogramma van de socialistische partijen stond. Verder is het positief dat de terugbetaling van psychologische zorg een prioriteit wordt, al moet we nog afwachten wat dat precies zal inhouden.
Op vlak van pensioenen is het geleidelijk optrekken van het minimumpensioen richting 1.500 euro netto voor een volledige loopbaan de meest besproken maatregel uit de formateursnota. Hoeveel gepensioneerden erop zullen vooruitgaan, hangt nog af van de uit te werken regeling (snelheid van de implementatie, besteding van de welvaartsenveloppe, regeling rond gelijkgestelde periodes, …). Alvast duidelijk is dat het pensioen van veel zelfstandigen erop vooruit zou moeten gaan, aangezien de correctiecoëfficiënt die ertoe leidt dat zelfstandigen minder pensioenrechten opbouwen, wordt afgeschaft (ook al zijn er experts zoals Prof. Ria Janvier (UA) die de correctiecoëfficiënt verdedigen). Daarnaast wil de regering ook de vervangingsratio voor andere gepensioneerden verbeteren, zodat niet enkel de laagste pensioen stijgen.
De focus op langer werken blijft sterk aanwezig in het regeerakkoord. Niet alleen blijft de pensioenleeftijd op 67 jaar, de regering voert opnieuw een pensioenbonus in voor mensen die langer werken, er komen maatregelen inzake eindeloopbaanregeling (welke valt nog af te wachten), de regeling van het ziektepensioen voor arbeidsongeschikte ambtenaren wordt geëvalueerd, en van een vervroegd pensioen voor zware beroepen is voorlopig geen sprake. Het lijkt er bovendien op dat er geschrapt zal worden in de gelijkgestelde periodes (periodes die voor de pensioenregeling gelijkgesteld worden met loondienst, zoals onvrijwillige werkloosheidsperiodes, gevallen van tijdskrediet, ziekte, arbeidsongeval, SWT, …). Dat kan ertoe leiden dat kortgeschoolden (die een veel hogere kans lopen langdurig werkloos te zijn, langdurig ziek te zijn, of invalide) en vrouwen (die nog steeds veel vaker periodes niet werken, of slechts deeltijds, wegens zorgredenen) een veel grotere kans lopen een veel kleiner pensioen te krijgen.
Ook de tweede en derde pensioenpijler komen aan bod in de formateursnota. Wat de tweede pijler betreft, streeft de regering verder naar een veralgemening. Daarnaast is er de focus op het reduceren van de kosten verbonden aan de tweede en derde pensioenpijler (door vereenvoudiging en door een studie naar de kosten die financiële instellingen aanrekenen).
Op vlak van armoedebestrijding klinkt het dat een “ambitieus Plan Armoedebestrijding” zal worden opgemaakt. Positief is dat het akkoord opnieuw bevestigt dat de uitkeringen zullen opgetrokken worden, maar negatief is dat die optrekking enkel “richting” de armoedegrens gaat en niet “tot aan” de armoedegrens, en dat er geen concrete timing, bedragen of groeipad worden uitgestippeld. Dat er een ambitieuze verhoging zou komen van het aantal trajecten volgens het housing first-principe om dakloosheid tegen te gaan is goed nieuws, net als het feit dat er geen sprake is van de traditionele Open VLD-eis om de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen te versterken. Tot slot is het vermeldenswaardig dat de nota meerdere keren stelt dat “kwaliteitsvolle tewerkstelling” de beste manier is om armoede te bestrijden.
Hoe zal de regering-De Croo dat allemaal financieren? Daarbij vallen verschillende zaken op. Ten eerste is het opmerkelijk dat de verlaging van de werkgeversbijdragen, door de regering-Michel beslist, niet wordt teruggedraaid. Er wordt daarnaast ook niet echt gerekend op nieuwe inkomstenbronnen. Ten tweede rekent de regering vooral op een groei van de tewerkstelling (zie verder) en van de productiviteit om de inkomsten te verhogen (en blijft de financiering van de sociale zekerheid dus sterk afhankelijk van de economische groei). Ten derde zijn er enkele uitgavenposten waarop de regering (terecht) kijkt naar besparingen, zoals de ereloonsupplementen binnen de ziekenhuizen en het geneesmiddelenbudget (al blijft de voorgestelde oplossing bij dat laatste beperkt tot gezamenlijke prijsonderhandelingen bijvoorbeeld op EU-niveau).
Economie, begroting, en (para-)fiscaliteit
Op vlak van economie en relance, is het zeer goed dat de federale regering veel belang hecht aan overheidsinvesteringen. Zoals de formateursnota stelt: “Een toename van de overheidsinvesteringen is een belangrijk instrument om de economie terug aan te zwengelen.” Het IMF — traditioneel niet zo happig op een grote overheid — bevestigde dat zopas nog. Op korte termijn zal de federale regering voor 1 miljard aan publieke investeringen doen in 2021-2022 om de economie terug aan te zwengelen. Op langere termijn streeft de regering tegen 2030 naar publieke investeringen die 4% van het bbp bedragen (tegenover 2,6% in 2019), al is ze daarbij ook afhankelijk van de regionale overheden.
Ook positief is dat de regering geen begrotingsevenwicht inschrijft als doelstelling (in de huidige situatie onhaalbaar en contraproductief), en dus geen austeriteitsbeleid onderschrijft. Voor de begroting komt er een vaste inspanning van 0,2% van het bbp en een variabele inspanning die afhankelijk is van de economische groei.
Toch moet opgemerkt worden dat het relancepakket van 4,7 miljard euro (1% van het bbp) nieuw beleid vrij klein lijkt in vergelijking met de herstelpakketten van bijvoorbeeld Duitsland (3,8% van het bbp) en Frankrijk (4,1% van het bbp), al zou een meer diepgaande analyse moeten uitwijzen in welke mate de cijfers vergelijkbaar zijn.
Op (para)fiscaal vlak wil de nieuwe regering het belastingstelsel net als de sociale zekerheid “moderniseren”. Het valt in de eerste plaats op dat de regering heel wat maatregelen die de overheidsinkomsten doen afnemen zal verlengen of invoeren. Zo blijft tot en met aanslagjaar 2024 de wederopbouwreserve behouden waarmee ondernemingen hun winsten fiscaal voordelig (weliswaar tegen voorwaarden) binnen de onderneming kunnen houden, ook al verzette sp.a zich daar enkele maanden geleden nog tegen en plaatste econoom Gert Peersman (UGent) er al vraagtekens bij. De verhoogde investeringsaftrek wordt met twee jaar verlengd, en ook de vrijstelling van werkgeversbijdragen voor de eerst aangeworven werknemer blijft gelden. Het verlaagd btw-tarief van 6% voor de afbraak en heropbouw van gebouwen wordt uitgebreid tot het hele Belgische grondgebied, terwijl het tot nu toe enkel in een aantal steden van kracht was. Er komen fiscale voordelen voor bedrijven die meer opleidingsuren toekennen dan wettelijk verplicht. De regering wil ook de “lasten op arbeid” verder verlagen, en er “kunnen fiscale en parafiscale maatregelen worden genomen om het nettoloon te verhogen”.
Daartegenover staan enkele maatregelen die de inkomsten zouden moeten verhogen. Zo is er de strijd tegen de fiscale fraude, waarbij het bankgeheim weer wat versoepeld wordt, al blijft een vermogenskadaster voorlopig afwezig, en waarbij de fiscale regularisatie voor fraudeurs eindigt op het einde van 2023. Daarnaast wil de regering een belasting op grote digitale bedrijven, ofwel in een internationale context ofwel unilateraal in 2023. Op Europees niveau steunt de regering de inspanningen om een harmonisering van de vennootschapsbelastingbasis (de CCCTB) en een financiële transactietaks te bewerkstelligen. In de personenbelasting zouden de aftrekposten, belastingverminderingen en uitzonderingsregimes moeten uitdoven, en zouden de alternatieve verloningsvormen richting verloning in euro’s moeten verschuiven. Daarbij valt het wel op dat de regering dat principe op enkele vlakken zelf al met de voeten treedt. Zo worden de salariswagens vergroend in plaats van afgeschaft (zie verder), is er bij de pensioenplannen voorlopig geen sprake van het afschaffen van het (regressieve) fiscaal voordeel voor pensioensparen, en komt er zelfs een uitbreiding van de (ineffectieve) belastingvermindering voor de kinderopvang.
Tot slot is er de bijdrage van de sterkste schouders. In de formateursnota klinkt het: “De overheid zal streven naar een eerlijke bijdrage van die personen die de grootste draagkracht hebben om bij te dragen, met respect voor het ondernemerschap.” Daarbij verschilt de interpretatie van de verschillende partijen over wat dat precies betekent in de praktijk. Uit de eerste plannen lijkt het alvast eerder om een maatregel te gaan die lijkt op de gefaalde effectentaks en speculatietaks dan op een volwaardige vermogensbelasting.
Arbeid en arbeidsduurvermindering
Wat zijn de plannen van de regering op vlak van arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden? Het eerste wat opvalt, is dat de regering de werkzaamheidsgraad wil verhogen tot 80% tegen 2030. Helaas lijken de regeringspartijen onterecht te geloven dat arbeidsmarktflexibilisering daaraan kan bijdragen. We zien immers een voortzetting van het beleid van de regering-Michel, in het bijzonder de Wet Wendbaar en Werkbaar Werk (2017), met daarboven een extra laag flexibilisering.
Zo stond de op zich positieve inzet op werkbaar werk en de strijd tegen stress en burn-out al in de Wet Wendbaar en Werkbaar Werk, net als het recht op vijf opleidingsdagen per jaar voor elke voltijdse werknemer, het aanmoedigen van thuis- en telewerk, en een opening naar het recht op ‘deconnectie’. Ook in deze formateursnota ontbreekt meer dwingende responsabilisering van werkgevers in de strijd tegen stress en burn-out.
In welke mate de loonmatiging van de regering-Michel (en in mindere mate de regering-Di Rupo) aanblijft, is niet helemaal duidelijk. In de formateursnota staat: “Teneinde een goed evenwicht te hebben tussen concurrentiekracht en koopkracht verzekert de regering een vergelijkbare ontwikkeling met de buurlanden. Om dit te bereiken wordt in de eerste plaats in overleg met de sociale partners met omzendbrieven gewerkt.” Enerzijds lijkt het er dus op dat loonnormwet, die ruimte voor opslag sterk beperkt, behouden blijft. Anderzijds zou er door omzendbrieven soepel mee kunnen worden omgegaan, zoals werkgeversorganisatie VBO vreest. Over een verhoging van het minimumloon, een eis van onder meer PS en sp.a, staat niets in het akkoord, al zou het kunnen dat volgens Europese normen het minimumloon zou moeten stijgen tot meer dan 12,50 euro per uur. Tot slot is het ook onrustwekkend dat de regering de link tussen anciënniteit en loon in vraag stelt, zelfs al zijn er zeer weinig aanwijzingen dat die anciënniteit een probleem vormt voor oudere werknemers.
Op vlak van arbeidsmarktregulering zijn er enkele goede punten en enkele slechte punten. Het goede is onder meer dat werknemers in de platformeconomie “goede werkomstandigheden en een betere sociale bescherming” zouden moeten krijgen, en dat schijnzelfstandigheid moet worden bestreden. Ook de hervorming van het kunstenaarsstatuut lijkt een goede zaak. Het slechte is dan weer dat de hoofdmoot helaas een voortzetting van het beleid van de regering-Michel en een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt betreft. Zo is er geen sprake van de afschaffing van flexijobs, laat de nota een opening naar meer afwijkingen van de standaard arbeidsduur en arbeidstijd, waaronder avond- en nachtarbeid in de e-commerce (ondanks de bewezen negatieve gezondheidseffecten).
Tot slot: wordt er ruimte gelaten voor (collectieve) arbeidsduurvermindering in de formateursnota? Volgens een voormalig adviseur van Paul Magnette biedt het akkoord mogelijkheden om “collectieve arbeidsduurvermindering te bevorderen”. Vermoedelijk wijst hij daarbij op één zinnetje: “Het systeem van de huidige RSZ-bijdragevermindering voor de collectieve arbeidsduurvermindering wordt geëvalueerd en desgevallend aangepast.” Dat lijkt voorlopig een beetje mager. Positief is wel dat het geboorteverlof van 10 naar 20 dagen wordt gebracht, dat er misschien ruimte is voor arbeidsduurverkorting in de eindeloopbaanregelingen, en dat de deelstaten de mogelijkheid krijgen om van hun feestdag een betaalde feestdag te maken, al blijft België qua aantal wettelijke verlofdagen achterop bij de Scandinavische landen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden. Bovendien is er zoals eerder besproken een sterke focus op langer werken in het regeerakkoord, wat de autonome vrije tijd gedurende het hele leven zou verminderen.
Klimaat, energie en mobiliteit
Wat heeft de “groenste regering ooit” (volgens Petra De Sutter van Groen) met het “groenste programma ooit” (volgens George Gilkinet van Ecolo) beslist op vlak van klimaat, energie en mobiliteit? Op vlak van klimaatbeleid zet de regering alvast stappen vooruit in vergelijking met de regering-Michel. Zo onderschrijft ze de EU-doelstelling van 55% CO2-reductie tegen 2030 en klimaatneutraliteit tegen 2050, en wil ze zelf ook de doelstelling van 55% tegen 2030 halen (ook al is ze daarmee minder ambitieus dan het Europees parlement, dat ondertussen 60% reductie tegen 2030 wil). De formateursnota laat ook een opening voor een interfederale klimaatwet in de toekomst.
De maatregelen die de federale regering zelf wil doorvoeren, gaan in de eerste plaats over hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en de energie-infrastructuur van de toekomst. Op vlak van de uitbouw van hernieuwbare energie bevestigt de regering (voorlopig) de kernuitstap, en zet ze volop in op de windparken op zee, al is er voorlopig weinig sprake van een meer eerlijke verdeling van de baten van die windparken. Energie-efficiëntie betreft vooral het energiezuinig maken van de federale overheidsgebouwen. De groene infrastructuur beslaat een breed spectrum, van de interconnecties van het elektriciteitsnetwerk met de buurlanden, over de productie van groene waterstof voor de industrie en vrachtvervoer, tot de ontwikkeling van opslagcapaciteit en het bevorderen van CO2-afvang, -hergebruik en -opslag.
Verder moeten alle federale instellingen zich tegen 2030 volledig terugtrekken uit beleggingen en investeringen in ‘bruine’ activiteiten. De regering streeft naar een volledige circulaire economie (met onder meer productnormering en de bestraffing van geplande veroudering, al lijkt veel af te hangen van Europese maatregelen), en laat een opening om statiegeld te koppelen aan de verpakkingsheffing, wat een goede zaak zou zijn. Tot slot staat ook de strijd tegen energiearmoede in de formateursnota, en belooft de regering dat het federaal aandeel van de elektriciteitsfactuur zal dalen.
Daarnaast wil de regering vooral inzetten op de spoorwegen. Door bijkomende financiering en investeringen in rollend materieel, spoorinfrastructuur en de toegankelijkheid van stations moet het spooraanbod van de NMBS verbeteren, al staan er geen cijfers in over hoeveel extra geld er naar de NMBS en Infrabel zal vloeien. De NMBS mag tien jaar verder als operator van het personenvervoer via spoor, maar er wordt wel veel ruimte gelaten voor de commercialisering van de spoorwegen (zie verder). Brussel zou ook een internationale treinhub moeten worden met meer en snellere internationale (nacht)treinverbindingen. Het goederenverkeer per spoor zou in volume moeten verdubbelen tegen 2030.
Hoe wil de federale regering de niet-duurzame mobiliteitsmodi afremmen? Op vlak van autoverkeer komt er een “geleidelijke uitfasering van de verkoop van niet zero-emissie auto’s”. In tegenstelling tot in veel andere landen (Noorwegen tegen 2025, Denemarken, IJsland, Nederland en Zweden tegen 2030) wordt er daarbij geen jaartal naar voren geschoven. Vanaf 2026 zouden nieuwe bedrijfswagens broeikasgasvrij moeten zijn, al kan je vanuit sociaal, fiscaal en mobiliteitsoogpunt grote vraagtekens plaatsen bij de beslissing om salariswagens te laten bestaan. Verder laat de formateursnota een opening naar een rijbewijs met punten, en zou de regering inzetten op het verhogen van de pakkans bij overdreven snelheid, het gebruik van alcohol of drugs en gordeldracht of gsm-gebruik achter het stuur.
Om de luchtvaart te doen dalen, kijkt de regering vooral naar het Europese niveau, met een pleidooi op EU-niveau tegen “hele korte afstandsvluchten” en een herziening van de belastingvrijstelling op kerosine. Tegelijk is het spijtig dat België geen vliegtaks invoert zoals veel van onze buurlanden, en wil de regering de gewestelijke luchthavens beter aansluiten op het spoornet, terwijl je vragen kan hebben bij het voortbestaan van die regionale luchthavens.
Openbare diensten en economische democratie
Biedt de formateursnota aangrijpingspunten om de burgers meer zeggenschap over onze economie te geven, en om werknemers meer invloed te geven op hun bedrijf? Weinig, zo lijkt het op het eerste gezicht.
Op vlak van openbare diensten is er niet echt sprake van meer inspraak. Bij de spoorwegen lijkt de regering eerder de weg van privatisering en liberalisering in te slaan. Zo komt er in Vlaanderen en in Wallonië een “pilootproject met tendering”, een stap op weg naar de nefaste liberalisering van het spoor, en krijgt de NMBS meer flexibiliteit om de tarieven in de spits te verhogen — waarbij de vraag rijst of dat wel spoort met de doelstelling van een ambitieuze modal shift. Bovendien onderzoekt de regering of er “private expertise” bij de NMBS kan worden ingebracht “om de NMBS klaar te maken voor de nakende liberalisering”, bestudeert ze of het HR-beleid de NMBS “voldoende voorbereidt om competitief te zijn”, en moeten de inspanningen op vlak van productiviteitsverhoging worden voortgezet (wat weinig goeds belooft voor het spoorpersoneel). Ook wat luchtverkeersleider Skeyes betreft, wordt er een opening gemaakt voor een gedeeltelijke privatisering (al zou de federale overheid meerderheidsaandeelhouder blijven).
Er lijkt een grotere rol te komen voor de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij (FPIM), de investeringsmaatschappij van de federale overheid. Alle participaties van de federale overheid zouden er gecentraliseerd worden. Bovendien zou FPIM een transformatiefonds moeten oprichten “om cruciale ondernemingen te ondersteunen, hun solvabiliteit te versterken en hen te helpen heroriënteren in functie van de lange termijnuitdagingen waarmee we worden geconfronteerd zoals bv. de strijd tegen de klimaatverandering, de digitalisering,…” Op zich is dat geen slechte zaak, alleen zou het fonds openstaan voor private investeerders, terwijl een gloednieuw rapport van FairFin en Arbeid & Milieu net waarschuwt dat dat leidt tot een focus op winstmaximalisatie in plaats van op maatschappelijke doelstellingen.
Opvallend is verder dat Belfius niet aan bod komt in de formateursnota. Dat betekent enerzijds dat Belfius waarschijnlijk een staatsbank blijft, maar anderzijds ook dat ze zal blijven opereren als een commerciële bank in plaats van als een democratisch bestuurde publieke bank met maatschappelijke doelstellingen.
Tot slot zijn er twee lichtpunten. Ten eerste zal de regering haar steun voor het coöperatieve model versterken, al staan er verder geen details in de nota. Ten tweede wil de regering overheidsopdrachten meer toegankelijk maken voor kmo’s en er meer ethische, sociale en milieuclausules in opnemen. Dat lijkt een voorzichtig begin van een aanpak gebaseerd op community wealth building, een aanpak die langzaam maar zeker opgang maakt in de Angelsaksische wereld. Het dient ook nog gezegd te worden dat volgens een voormalig adviseur van Magnette het akkoord de democratisering van ondernemingen zal versnellen doordat de regering het concept van een entreprise libérée zal onderzoeken.
Wat voor regering wordt de regering-De Croo?
Een regering van loze woorden of mooie verwezenlijkingen?
Zoals de media al uitgebreid bespraken, staat het regeerakkoord vol vage beloftes, ambigue taal, nog op te maken plannen, en doelstellingen die pas in volgende legislaturen moeten behaald worden. Enkele voorbeelden:
“Een ambitieus Plan Armoedebestrijding zal in samenspraak met armoedeorganisaties, deelstaten, lokale besturen, lokale partners, en andere stakeholders worden opgemaakt.”
“Het minimumpensioen zal geleidelijk worden opgetrokken (volledige en onvolledige loopbaan) richting 1.500 euro netto voor een volledige loopbaan (in geval van een onvolledige loopbaan wordt dit bedrag pro rata verminderd met het verschil tussen 45 jaar en de loopbaan).”
“De laagste uitkeringen zullen eveneens geleidelijk worden opgetrokken richting de armoedegrens.”
“We streven naar een publieke investeringsratio van 4% tegen 2030 (…).”
“Er moet dus een interfederaal investeringsplan worden opgesteld om dit te concretiseren (…).”
“Samen met de deelstaten streeft deze regering naar een ambitieuze modal shift met het oog op een forse toename van het aandeel van duurzame mobiliteitsmodi.”
“De bedoeling is om tegen 2030 de gezondheidskloof tussen mensen met het hoogste en het laagste aantal te verwachten gezonde levensjaren met minstens 25% te verkleinen, het aantal vermijdbare sterfgevallen met 15% terug te dringen en opnieuw een plaats te veroveren in de groep van de tien Europese landen waar het aantal te verwachten gezonde levensjaren het hoogst is, en een hoge toegankelijkheid en een goede dekking te blijven garanderen.”
Daarbij moet de regering opletten (en moet het middenveld en de burger erover waken) dat het niet blijft bij paroles qu’ils sèment au vent, bij loze beloftes, en dat op ten minste drie vlakken. Ten eerste moeten op zich mooie doelstellingen zich voldoende vertalen in concrete maatregelen. Daarbij kan je je afvragen hoe haalbaar sommige van die doelstellingen zijn zonder een grotere beleidsomslag. Ten tweede zijn langetermijnplannen op zich niet slecht, maar ze zijn kwetsbaar omdat ze afhankelijk zijn van een volgende regering, en ze moeten zich meteen vertalen in maatregelen op korte termijn waar de regering wél volledige controle over heeft (zoals met een doelstelling van 55% CO2-reductie tegen 2030). Ten derde is het belangrijk dat meer concrete maatregelen (zoals het optrekken van de laagste uitkeringen of een netto minimumpensioen van 1.500 euro netto) zo maximaal en zo snel mogelijk worden uitgevoerd.
Het cliché geldt hier: The proof of the pudding is in the eating. Wordt het op vlak van het halen van ambitieuze, progressieve doelstellingen een delicieuze viersterren crème brûlée of een slappe pudding van de (Viv)Aldi?
Een kibbelkabinet?
Het gebruik van vage, ambigue taal houdt het gevaar in dat ook de regering-De Croo vervalt tot kibbelkabinet. Enkele dossiers lijken daar al meteen op te wijzen.
Zo is er ten eerste de vraag of de doelstelling van 1.500 euro minimumpensioen nu een netto- of brutobedrag betekent. In het regeerakkoord staat duidelijk dat het 1.500 euro netto moet worden, maar tegelijkertijd is duidelijk dat dat onder meer afhangt van de besteding van de welvaartsenveloppe en de indexering (hoe meer inflatie, hoe meer richting 1.500 euro). Bovendien zijn er nog veel andere openstaande vragen in het pensioenvraagstuk die verdeeldheid kunnen zaaien. Zo is er de kwestie van de zware beroepen die nog tot discussie kan leiden tijdens deze legislatuur. Ook de kwestie van de gelijkgestelde periodes is nog niet uitgeklaard. Het is dus uitkijken naar het plan dat minister van Pensioen Lalieux (PS) tegen 1 september 2021 aan de ministerraad zou moeten voorleggen.
Ten tweede is er discussie over de “eerlijke bijdrage van personen die de grootste draagkracht hebben”. Terwijl het volgens Bouchez (MR) gaat over een effectentaks, spreken Magnette (PS) en Gilkinet (Ecolo) over een echte vermogensbelasting, is er volgens Coens (CD&V) en De Croo (Open VLD) niets afgesproken over de concrete uitwerking. De vraag is of linkse partijen tevreden kunnen zijn met een maatregel die nauwelijks 200 à 300 miljoen euro zou opbrengen, en dus veraf staat van een échte bijdrage van de grote vermogens.
Ten derde zijn er hervormingen waarvan vandaag nog niet helemaal duidelijk is welke richting ze zullen inslaan. Zo is er de “modernisering” van de sociale zekerheid, waarbij tegen het einde van 2021 een voorstel moet komen om de statuten van werknemer, zelfstandige en ambtenaar naar elkaar toe te laten groeien. Er is ook de “bredere fiscale hervorming om het belastingstelsel te moderniseren, te vereenvoudigen, meer rechtvaardig, meer neutraal te maken” (voorlopig zonder richtdatum), waar nog veel discussie over kan zijn.
Daarnaast zijn er nog veel mogelijke twistpunten die voorlopig even onder de radar blijven. Wat met de institutionele hervormingen en de nieuwe staatsstructuur die er vanaf 2024 zou moeten komen? Wat met de abortuswet? Wat met de woonstbetredingen, waarmee de politie een privéwoning kan betreden om een persoon zonder wettig verblijf op te pakken, die staatssecretaris voor Asiel en Migratie Sammy Mahdi (CD&V) weigert uit te sluiten?
Op zich is het natuurlijk normaal dat de regeringspartijen nog van mening verschillen, ook binnen een regering. Er zijn gelukkig nog steeds ideologische verschillen, en als dat niet zo was, zouden de verwijten van “eenheidsworst” en “postpolitiek” terecht weerklinken. Denkers als Chantal Mouffe wijzen al langer op conflict als basis van de democratie.
Alleen is de vraag hoe de regering kan vermijden dat dat conflict, dat ongetwijfeld telkens uitvergroot zal worden door de media (en de oppositie), verlammend werkt voor de regering en zo vooruitgang op sociaal of ecologisch vlak tegenhoudt, en/of verder leidt tot een vorm van antipolitiek die uiteindelijk meestal enkel (extreem)rechtse krachten ten goede komt. Het kan ook mensen die nu politiek actief zijn, en waarvan het engagement en activisme broodnodig zijn om de maatschappij meer in progressieve richting te duwen, doen afhaken.
Een voortzetting van de Zweedse regering?
“Zweeds bis”, zo noemde Raoul Hedebouw (PVDA-PTB) de nieuwe regering-De Croo. De partij verwijst daarbij naar enkele dossiers waar de hervormingen van de Zweedse regering niet teruggedraaid worden. Zo blijft de pensioenleeftijd inderdaad op 67 jaar en wordt er niet geraakt aan de verlaging van de werkgeversbijdragen en de vennootschapsbelasting.
Toch is er op enkele vlakken een breuk met de vorige regering. Ten eerste lijkt deze regering het definitieve einde in te luiden van het austeriteits- of besparingsbeleid. Terwijl de regering-Michel het bij haar aantreden in 2014 nog had over een begrotingsevenwicht in 2018 (ook al strookte het discours niet met de praktijk) en over miljarden besparingen, en terwijl Alexander De Croo en Bart De Wever nog een permanente besparingsmodus voor de sociale zekerheid beoogden, hanteert de nieuwe regering een heel ander discours. De regering belooft een “ambitieus relanceplan” te lanceren, en noemt een toename van de overheidsinvesteringen “een belangrijk instrument om de economie terug aan te zwengelen”, waarbij ze ook het belang van het “multiplicatoreffect” in de verf zetten (het verschijnsel waarbij 1 euro aan overheidsinvesteringen de economie met meer dan 1 euro doet groeien en er zo een positieve spiraal op gang komt). Waar het woord “investeringen” 44 keer passeert in de formateursnota, veelal in de vorm van overheidsinvesteringen, staan de woorden “besparingen” en “begrotingsevenwicht” er niet in (al zou minister van Ambtenarenzaken Petra De Sutter via digitalisering en thuiswerk 600 miljoen euro willen besparen). Ook in de sociale zekerheid — en zeker in de gezondheidszorg — lijken de extra uitgaven een einde te maken aan het besparingsbeleid. Kortom, ook al is het relanceplan in vergelijking met landen als Frankrijk en Duitsland nog vrij beperkt in grootte, zoals we eerder beschreven, toch kunnen we stellen dat het austeriteitsbeleid zowel in het discours als in de beleidspraktijk verleden tijd is.
Ten tweede is er sprake van diverse progressieve doelstellingen in de formateursnota. Zo staan er onder meer centraal: de strijd tegen de klimaatverandering, de strijd tegen armoede, een ambitieuze modal shift, werkbaar werk en de strijd tegen stress en burn-out, een meer rechtvaardig belastingstelsel, gendergelijkheid, en de strijd voor diversiteit en tegen alle vormen van discriminatie. Zelfs al zou het grotendeels bij lippendienst blijven, het betekent dat we de regering op die doelstellingen kunnen afrekenen, en dat het belang van die progressieve doelstellingen erkend wordt (wat ook niet onlogisch is gezien de populariteit van veel progressieve eisen).
Ten derde is er de herwaardering van het sociaal overleg. De regering-Michel verdedigde onder invloed van N-VA het primaat van de politiek, tastte het sociaal overleg aan, en wijzigde eenzijdig bereikte akkoorden tussen vakbonden en werkgevers. De verzwakking van de vakbonden was een duidelijke doelstelling. De regering-De Croo belooft in ieder geval meer respect te hebben voor het sociaal overleg. Zoals eerder beschreven, stelt de formateursnota dat de regering een groot belang hecht aan het sociaal overleg. Het is dan ook niet toevallig dat de term “sociale partners” 40 keer voorkomt in een tekst van 83 bladzijden.
We kunnen dus stellen dat de regering-De Croo wel degelijk afwijkt van de regering-Michel, wat waarschijnlijk ook deels te danken is aan de mobilisatie van onder meer de klimaatbeweging en de vakbonden de afgelopen jaren.
Een postneoliberale regering?
Dat de regering-De Croo progressieve doelstellingen formuleert en op sommige vlakken duidelijk afwijkt van de regering-Michel, betekent niet dat we kunnen spreken van een postneoliberale regering. Veel neoliberale dogma’s blijven zichtbaar overeind in de formateursnota.
Zo is er ten eerste de nadruk op langer werken. De pensioenleeftijd van 67 jaar blijft ongewijzigd in plaats van terug naar 65 te gaan, het is de bedoeling om “de effectieve loopbaanduur van de werknemers op te trekken”, de gelijkgestelde periodes worden teruggedrongen, en de eindeloopbaanregelingen dienen eerder om de loopbaan te verlengen dan om werk werkbaar te maken als doelstelling op zich. Nochtans is langer werken fundamenteel een maatschappelijke keuze en geen noodzakelijkheid, en is de pensioenkwestie eerder een kwestie van herverdeling dan van betaalbaarheid.
Ten tweede is er de nadruk op concurreren met het buitenland. In de formateursnota staat vier maal de term ‘competitiviteit’, drie maal de term ‘concurrentiekracht’, twee maal de term ‘concurrentievermogen’, twee maal de term ‘concurrentiepositie’, twee maal de term ‘competitief’, en nog eenmaal dat er ‘geen concurrentieel nadeel’ mag zijn. De notie ‘competitiviteit’ is een neoliberale term die door economische elites en regulerende instanties naar het centrum van het maatschappelijk debat werd geduwd. Econoom Paul Krugman noemde competitiviteit in 1994 al een “gevaarlijke obsessie”, en Martin Wolf, commentator bij de zakenkrant Financial Times, schreef in zijn pro-globaliseringsboek Why Globalization Works (2005): “The notion of the competitiveness of countries, on the model of the competitiveness of companies, is nonsense.” ‘Competitiviteit’ wordt misbruikt om loonmatiging en lagere belastingen op kapitaal en vermogen te legitimeren, terwijl het in de eerste plaats grote multinationals en hun aandeelhouders ten goede komt en de sociaaleconomische effecten nefast zijn.
Ten derde is er de visie op belastingen als iets ‘slecht’. Zo mag er enkel een verschuiving van de fiscale druk komen, de formateursnota belooft: de “totale fiscale druk zal niet toenemen”. Dit beperkt nodeloos de manoeuvreerruimte van de regering, aangezien bijvoorbeeld een vermogensbelasting gecompenseerd moet worden door (vaak regressieve) belastingverlagingen elders. Bovendien, terwijl er een vrij brede consensus is dat de positieve effecten van de verlaging van de sociale bijdragen onder de regering-Michel zeer beperkt (tot verwaarloosbaar) waren, wil de regering-De Croo inzetten “op een verdere verlaging van de lasten op arbeid”.
Nochtans is het een mythe dat hogere belastingen slecht zouden zijn voor de maatschappij of de economie. De hoogte van belastingen moet afhangen van de vraag welke collectieve behoeften we willen realiseren met de overheidsuitgaven, niet van een lukraak of sentimenteel bepaalde bovengrens. Of zoals econoom André Decoster onlangs schreef vanuit economisch oogpunt: “Als de analyse van deze markfalingen, nog los van het verdelingsvraagstuk, leidt tot een uitgavenquote die 40%, 50% of 60% bedraagt, dan zij het zo.”
Ten vierde is er de nadruk op marktwerking en liberalisering. Die nadruk is niet enkel aanwezig in het discours over “het uitdiepen van de eenheidsmarkt” en de fabel dat “een concurrentiële marktomgeving zorgt voor een neerwaartse druk op de elektriciteitsprijzen.” Het heeft ook gevolgen voor het beleid. Energie wordt beschouwd als een marktproduct in plaats van een openbare dienst, met gevolgen voor de snelheid en verdelingseffecten van de energietransitie. Daarnaast is er de eerder besproken commercialisering van de NMBS, en het transformatiefonds van FPIM dat ook private investeerders zou moeten aantrekken. Tot slot, ondanks de versterking van het wettelijk pensioen, wordt de gedeeltelijke privatisering met de promotie van de tweede en derde pijler behouden en zelfs versterkt, een verkeerde keuze.
Ten vijfde is het opvallend dat er bijna niks over sociaaleconomische ongelijkheid en herverdeling in de formateursnota staat, zoals ook Bert Bultinck (Knack) opmerkte. Nochtans zijn er veel redenen om de strijd tegen ongelijkheid centraler te stellen, niet in het minst omdat meer sociaaleconomische gelijkheid de politieke democratie kan versterken, broodnodig is voor de klimaattransitie, en onontbeerlijk is als de regering de gezondheidsongelijkheid wil terugdringen. Bovendien wil de meerderheid van de kiezers van alle politieke partijen dat de overheid de inkomensongelijkheid verkleint.
Slotsom: ook al wijkt de regering-De Croo op sommige vlakken fundamenteel af van de koers van de regering-Michel, de neoliberale ideologie en dogma’s blijven ook in deze formateursnota nog sterk aanwezig.
De onopgeloste tegenstellingen
Uitgaven versus inkomsten
De regering biedt geen structurele oplossing voor de tegenstelling tussen de collectieve behoeften en de uitgaven die daarvoor nodig zijn enerzijds, en de inkomsten anderzijds. Enerzijds zijn de collectieve behoeften groot. De sociale zekerheid schiet tekort, en er zijn grote noden in de werkloosheid, de pensioenen, de gezondheidszorg, en de falende bestrijding van armoede. Zoals de formateursnota zelf aangeeft, zijn de overheidsinvesteringen in België veel te laag. De klimaatontwrichting aanpakken vergt veel publieke investeringen. Veel openbare diensten zitten (onder meer qua personeel) op hun tandvlees na jarenlange besparingen.
Anderzijds mogen de belastingen volgens de formateursnota niet stijgen. De tax shift wordt niet teruggedraaid, de verlaging van de vennootschapsbelasting gaat door, de bijdrage van de sterkste schouders wordt berekend op 200 à 300 miljoen euro in plaats van de miljarden die een vermogensbelasting zou kunnen opbrengen.
Dat betekent dat we zeker op korte termijn, maar ook op langere termijn met begrotingstekorten zullen blijven zitten. Op zich hoeft dat geen groot probleem te zijn. De rentelasten voor de Belgische overheid hebben hun laagste niveau bereikt sinds het begin van de jaren 1960. Zolang de Europese Centrale Bank de rente laag houdt (of nog meer verlaagt via monetaire financiering), kunnen we de overheidsschulden en begrotingstekorten dus negeren.
Maar zeker de tekorten in de sociale zekerheid maken de sociale zekerheid kwetsbaar voor aanvallen, zoals onder de regering-Michel al bleek. Een stabiele en zekere financiering zou de sociale zekerheid op langere termijn sterker maken. Goed gefinancierde openbare diensten die een kwaliteitsvolle dienstverlening verzorgen zijn bovendien minder vatbaar voor privatisering en versterken de legitimiteit van de overheid.
Ook al verhoogt de regering-De Croo dus de overheidsinvesteringen en sociale uitgaven, het feit dat er op vlak van sociale bijdragen en belastingen geen structurele oplossing wordt voorzien, maakt dat de sociale zekerheid en openbare diensten extra kwetsbaar blijven voor de afbraak door een volgende regering.
De focus op werkgelegenheid versus te weinig jobs
Het is een grote doelstelling van de regering-De Croo: het opkrikken van de werkgelegenheidsgraad tot 80% tegen 2030. Verschillende groepen moeten daarom aan het werk (blijven): oudere werknemers die (vervroegd) uittreden, werkzoekenden, mensen met een leefloon, personen met een handicap, langdurig zieken, …
De vraag of al die mensen wel aan het werk kunnen (en willen) gaan of blijven, is daarbij waarschijnlijk nog niet eens de belangrijkste vraag. De primaire vraag is waar de jobs vandaan zullen komen voor al die mensen. Al sinds de jaren 1960 zijn er structureel te weinig jobs om volledige werkgelegenheid te behalen.
Eind september 2020 waren er in Vlaanderen — waar de situatie nog beter is dan in Wallonië — minder dan 40.000 openstaande vacatures (rechtstreeks gemeld aan de VDAB) tegenover meer dan 200.000 niet-werkende werkzoekenden (waarbij mensen die minder dan drie maanden tijdelijk werkloos zijn niet meegerekend worden).
Bovendien, aangezien de tax shift niet veel bijkomende (en uiteindelijk zeer dure) jobs creëerde, is de vraag welke beleidsmaatregelen de regering wel zal nemen om meer jobs te creëren. Zolang ze daarbij geen innovatieve recepten zoals een kortere werkweek of een jobgarantie wil gebruiken, lijkt het erop dat ook de regering-De Croo geen oplossing zal bieden voor de vele mensen die geen geschikte job vinden.
De urgentie van de klimaattransitie versus de geleidelijkheid van de formateursnota
Zoals eerder beschreven, presenteert deze regering zich als de meest groene regering ooit. Dat is positief, en broodnodig gezien de klimaatontwrichting en andere ecologische crisissen. Maar als we alleen al naar die klimaatontwrichting kijken, is de vraag of de formateursnota wel voldoende oplossingen biedt op de urgentie van de klimaatontwrichting.
Ten eerste ontbreken harde, cijfermatige doelstellingen tegen 2024 voorlopig nog, al belooft het regeerakkoord dat er “tussentijdse doelstellingen” komen. Het lijkt erop dat de regering de volgende jaren vooral inzet op de voorbereidingen voor de transitie, maar dat we ons kunnen afvragen in welke mate de transitie al zal ingezet zijn tegen 2024.
Ten tweede zijn er veel maatregelen die pas na 2024 een groot effect zullen hebben. Zo zijn er de nieuwe salariswagens die vanaf 2026 broeikasgasvrij moeten zijn, de uitfasering van wagens op fossiele brandstoffen waar geen datum op staat, of de divestment waarmee alle federale instellingen zich tegen 2030 zouden moeten terugtrekken uit investeringen in bruine activiteiten. Wat de salariswagens en de divestment-plannen betreft, had een vroegere deadline tijdens deze legislatuur gekund; wat de uitfasering van wagens op fossiele brandstoffen betreft, zou er best deze legislatuur al een einddatum aan verbonden worden. Ook andere maatregelen hebben maar een effect op langere termijn. Dat is op zich niet slecht, maar betekent het dat de regering zich op korte termijn neerlegt bij een plafonnering of zelfs verhoging van de CO2-uitstoot?
Ten derde is de federale regering voor veel maatregelen afhankelijk van het Europese niveau (het ETS-systeem, de circulaire economie, het landbouwbeleid), de deelstaten (de renovatie van woningen, delen van de industriële transitie, het bus- en tramvervoer, het landbouwbeleid) of de gemeenten (circulatie- en parkeerplannen). Dat kan je op zich deze regering niet verwijten. Alleen maakt de regering het er zich op sommige vlakken wat makkelijk van af, door bijvoorbeeld te verwijzen naar het Europese niveau in plaats van zelf een vliegtaks te introduceren, of door niet nóg ambitieuzer te zijn op domeinen waar ze zelf bevoegd is, zoals de renovatie van federale gebouwen, de salariswagens of de divestment-strategie. In elk geval kunnen we ons afvragen of de in het regeerakkoord opgesomde maatregelen wel voldoende zullen zijn om de CO2-uitstoot met 55% terug te dringen tegen 2030.
Tot slot is er de vraag of de doelstelling van 55% reductie van CO2-uitstoot tegen 2030 wel voldoende is. Zoals eerder aangegeven, is het Europees Parlement ambitieuzer. Klimaatactivisten Luisa Neubauer, Greta Thunberg, Adélaïde Charlier en Anuna De Wever maakten het bovendien enkele dagen na de voorstelling van de formateursnota nog eens duidelijk: “The proposed 55%, 60% or even 65% CO2 emission reduction targets for the EU by 2030 are nowhere near enough to be in line with the below 1.5°C or even the “well below 2°C” target of the Paris Agreement.” In het Denktank Minerva-boek Klimaat en sociale rechtvaardigheid pleitte ik zelf voor 65-70% vermindering van de uitstoot tegen 2030. Door zelf te ijveren voor meer ambitieuze doelstellingen, had de federale overheid niet alleen een voortrekkersrol kunnen spelen binnen de EU, maar ook druk kunnen zetten op regionale overheden die niet het beleid willen voeren om de klimaatontwrichting te beperken tot 2°C, laat staan 1,5°C.
Conclusie
Wat kunnen we leren uit een analyse van de formateursnota? Ook al lijkt de regering-De Croo op verschillende vlakken een breuk te vormen met de regering-Michel, en kunnen we dus niet spreken van een voortzetting van het Zweeds beleid, toch lijken verwachtingen van veel progressieven niet te worden ingelost.
Ook al zijn er een aantal duidelijk progressieve doelstellingen, die doelstellingen zijn helaas uitgewerkt in veel vage beloftes, ambigue taal en maatregelen die pas in een volgende legislatuur een grotere impact zullen hebben. Daarnaast blijkt uit verschillende andere domeinen — van de nadruk op langer werken, competitiviteit en marktwerking tot de negatieve visie op belastingen, openbare diensten en herverdeling — dat er nog een sterke, neoliberale geest in de Wetstraat blijft spoken. Bovendien biedt ook de regering-De Croo geen innovatieve oplossingen voor de onderfinanciering van de overheid en sociale zekerheid, voor het gebrek aan jobs, en voor de urgente klimaatuitdaging.
Dat brengt geen gemakkelijke situatie met zich mee voor vooruitstrevende burgers en middenveldorganisaties. Leden van CD&V en Open VLD die de progressieve doelstellingen in de formateursnota steunen, zullen waarschijnlijk nog meer gewrongen zitten met de rechtse coalitie op Vlaams niveau. Voor actieve leden van sp.a en Groen zal het wellicht niet gemakkelijk zijn om kritisch te blijven voor de nieuwe regering (en voor maatregelen die ze zouden afbranden als hun partij in de oppositie zat) en om hun maatschappelijke visie voor de (korte-termijn)partijbelangen te plaatsen.
De vakbonden en de klimaatbeweging mogen zich niet laten demobiliseren door de nieuwe regering. Het optimisme dat er vanuit die hoeken weerklinkt, is begrijpelijk. Dat er progressieve doelstellingen in de formateursnota staan en er op aantal vlakken vooruitgang is tegenover de vorige regering, mogen ze deels als een overwinning voor zichzelf beschouwen. Maar het optimisme moet leiden tot een voortzetting van de strijd, niet tot het verslappen. Zoals Angela Davis zegt: “I don’t think we can rely on governments, regardless of who is in power, to do the work that only mass movements can do.”