Woonsubsidies in Vlaanderen: 'Wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed'
De overheid ondersteunt de huisvestingsnood in Vlaanderen in de eerste plaats door het verstrekken van verschillende types woonsubsidie. Een analyse van de subsidies, en wie hiervan geniet, leert ons dat zij allereerst terechtkomen bij de hoogste inkomens, terwijl private huurders, die doorgaans een veel lager inkomen hebben, uit de boot vallen.
In tegenstelling tot gezondheidszorg en onderwijs, twee andere grondrechten, is huisvesting geen taak noch engagement van de overheid gebleven maar een product en verdienmodel van de vrije markt geworden. De overheid heeft zich historisch qua huisvestingsbeleid altijd beperkt tot een minimale levering van sociale woningen, een waarschuwende vinger richting eventuele marktexcessen en een sturende betoelaging van eigendom. Op de vraag ‘wie krijgt anno vandaag hoeveel woonsubsidies en waarom?’ geeft de in oktober 2020 gepubliceerde studie ‘Woonsubsidies in Vlaanderen – Verdelingsanalyse voor 2018 en evolutie sinds 2008’ (Kristof Heylen, Steunpunt Wonen) een duidelijk want concreet antwoord.
Het onderzoek naar waar de diverse subsidievormen voor huurders en eigenaar-bewoners (in 2018 in totaal goed voor bijna 2,6 miljard €) concreet terechtkomen werkt met het begrip ‘inkomensquintielen’ of Q’s. Q1 verzamelt de huishoudens met de 20% laagste inkomens, Q5 doet hetzelfde met de 20% hoogste inkomens. Q2 staat dan voor ‘ondermodale’ inkomens, Q3 voor ‘modale’ inkomens en Q4 voor ‘bovenmodale’ inkomens, telkens 20% van de huishoudens tussen Q1 en Q5 in.
Kort samengevat luidt de conclusie van Heylen: de hogere inkomens (Q4, Q5) en vooral de eigenaar-bewoners verwerven, in relatieve en absolute termen, de meeste subsidies, zodat de (onder)modale inkomens (Q2 en Q3) en vooral de private huurders niet alleen geconfronteerd worden met kwalitatieve en kwantitatieve schaarste op de (huur)markt maar ook met een gebrek aan ondersteuning (zeker in vergelijking met de hogere inkomens) om hun betaalbaarheidsmoeilijkheden beter oplosbaar te maken. De vaststelling dat ook de belangrijke groep van de niet-sociale huurders binnen de laagste inkomens (Q1) niet of bijna niet ondersteund wordt contrasteert sterk met de toch wel ruime subsidiëring voor de Q4-Q5-huishoudens.
Subsidievormen
Drie globale groepen van subsidies verdelen die 2,6 miljard euro woonsubsidies in 2018: subsidies voor huurders (580 mio €), niet-fiscale subsidies voor eigenaar-bewoners (89 mio €) en fiscale subsidies voor eigenaar-bewoners (1.916 mio €).
De subsidies voor huurders (22% van het woonsubsidietotaal) omvatten drie concrete subsidievormen: impliciete subsidies voor inkomensgerelateerde sociale huur (145.300 begunstigden voor 530 mio €), periodieke huursubsidies voor doelgroepen (15.400 begunstigden voor 30 mio €) en huurpremies (na 4 jaar op wachtlijst voor sociale huisvesting: 10.100 begunstigden voor 20 mio €).
De reeds beperkte subsidies voor huurders focusen zich bovendien (voor ruim 90%) op de sociale huurders. Dit betekent dat (1) slechts 7% van alle huishoudens (7% is het reeds lang quasi constante aandeel van de sociale huurwoningen binnen het totale woningpatrimonium) deze subsidies kunnen verwerven en dat (2) private huurders géén subsidies voor huurders kunnen ontvangen, op een quasi verwaarloosbare minderheid van 25.000 huishoudens na.
De niet-fiscale subsidies voor eigenaar-bewoners (4% van het woonsubsidietotaal) omvatten dan weer vier concrete subsidievormen: renovatiepremies (16.300 begunstigden voor 44 mio €), verbeteringspremies (4.000 begunstigden voor 5 mio €), aanpassingspremies (2.600 begunstigden voor 3 mio €) en sociale leningen (50.900 begunstigden voor 37 mio €).
De niet-fiscale subsidies voor eigenaar-bewoners bedienen amper 74.000 huishoudens, die een beperkt gemiddeld voordeel van 1.200 € op jaarbasis genieten, en lijken daarom meer op een kleine bonus dan op een expliciete beïnvloeder van het woongedrag en de woonbetaalbaarheid.
De fiscale subsidies voor eigenaar-bewoners (74% van het woonsubsidietotaal) omvatten tenslotte drie concrete subsidievormen: fiscale voordelen woonlening (hypotheekaftrek tot 2005, woonbonus van 2005 tot 2018, 995.700 begunstigden voor 1.719 mio €), verlaging verkooprecht of klein beschrijf tot 2018 (873.700 begunstigden voor 48 mio €) en vermindering onroerende voorheffing (1.307.600 begunstigden voor 149 mio €).
De fiscale aftrek voor woonleningen is niet alleen dé belangrijkste subsidievorm binnen de fiscale subsidies (90%) maar ook binnen alle woonsubsidies (66%). Deze vaststelling blijft nog lange tijd geldig: de woonbonus als laatste methode van fiscale aftrek mag dan wel afgeschaft zijn maar het nodige subsidiebudget dooft maar langzaam uit, tot zolang de begunstigden van de hypotheekaftrek en de woonbonus uit het verleden hun recht op deze belastingscompensatie kunnen uitoefenen.
Verdeling over inkomenskwintielen
Q1
61% van de sociale huursusidies (323 mio €) bereikt het laagste inkomenskwintiel, Q1. Dit betekent dat de toch preferentiële groep voor sociale huur, in casu de 20% laagste inkomens, niet alle sociale huurwoningen bezet, met andere woorden, dat ook aan hogere inkomens sociale huurwoningen toegekend zijn. Inderdaad, slechts 50% van de sociale huurwoningen wordt betrokken door een Q1-huishouden en nauwelijks één vijfde van de Q1-huishoudens geniet een huurprijsregulering.
Q1 ontvangt ook 125 mio € subsidies voor eigenaar-bewoners of slechts 6% van deze subsidievorm. Q1 telt immers relatief weinig eigenaar-bewoners, investeert minder in de eigen woning en/of recupereert minder belastingen, wegens dat lage inkomen. In elk geval, het klassieke Vlaamse beleidsprincipe dat eigendomverwerving moet gestimuleerd worden geldt cijfermatig niet voor de laagste inkomens.
Het laagste inkomenskwintiel Q1 ontvangt in totaal 478 mio € of slechts 18,5% van het totaalbedrag. Het inkomenskwintiel, dat per definitie de meeste ondersteuning kan gebruiken, int dus net geen aandeel pro rata van de woonsubsidies.
Q2
32% van de sociale huursubsidies (170 mio €) bereikt nog de ondermodale inkomensgroep, Q2. Het kwintiel net boven Q1 bezet immers een derde van het beperkte aantal sociale huurwoningen.
Q2 ontvangt ook 193 mio € subsidies voor eigenaar-bewoners of slechts 10% van deze subsidievorm.
Q2 heeft dus blijkbaar een te hoog inkomen voor subsidies voor huurders en een te laag inkomen (1) om een woning te verwerven, zodat geen subsidies voor eigenaar-bewoners kunnen verkregen worden, of (2) om als eigenaar-bewoner veel premies en belastingsrecuperatie te kunnen verwerven.
Het inkomenskwintiel Q2 ontvangt in totaal 377 mio € of amper 14,6% van het totaalbedrag. Het kwintiel met ondermodale inkomens int alleszins geen aandeel pro rata van de woonsubsidies, omdat het tussen de twee stoelen van huurderssubsidies en eigenaarssubsidies valt.
Q3
7% van de sociale huursubsidies (37 mio €) bereikt de modale inkomens verzameld in inkomenskwintiel Q3. Hoewel beperkt (13%) bezetten ook Q3-huishoudens nog sociale huurwoningen.
Q3 ontvangt ook 372 mio € subsidies voor eigenaar-bewoners of slechts 16% van deze subsidievorm.
Qua woonsubsidies is het inkomenskwintiel Q3 vergelijkbaar met Q2, maar met andere accenten. Huishoudens met een modaal inkomen hebben al helemaal een te hoog inkomen voor veel huurderssubsidies, maar nog altijd een te laag inkomen voor veel eigenaarssubsidies.
Q3 ontvangt in totaal 372 mio € of amper 14,4% van het totaalbedrag aan woonsubsidies. Het kwintiel met modale inkomens int eveneens geen aandeel pro rata van de woonsubsidies omdat het ook tussen de twee stoelen van huurderssubsidies en eigenaarssubsidies valt. Van alle inkomenskwintielen ontvangen de modale inkomens zelfs het kleinste aandeel aan woonsubsidies.
Q4
De bovenmodale inkomens verzameld in inkomenskwintiel Q4 ontvangen 649 mio € subsidies voor eigenaar-bewoners of 32% van deze subsidievorm: 25,1% van het totaalbedrag. Het kwintiel met bovenmodale inkomens, dat eigenlijk geen objectieve ondersteuning nodig heeft op de huur- en koopmarkt, int dus meer dan een aandeel pro rata van de woonsubsidies.
Q5
Het hoogste inkomenskwintiel, Q5, ontvangt 711 mio € subsidies voor eigenaar-bewoners: 36% van deze subsidievorm of 27,5% van het totaalbedrag. Het kwintiel met de hoogste inkomens, dat het minst van alle inkomenskwintielen ondersteuning nodig heeft op de huur- en koopmarkt, int dus meer dan een aandeel pro rata — en zelfs het grootste aandeel van alle inkomenskwintielen.
Conclusie
Het woonsubsidiesysteem anno 2018 besteedt de financiële ondersteuning voor 22% aan huurders en voor 78% aan eigenaars. Huurders ontvangen dus al minder dan hun aandeel op de woningmarkt (28,4%), maar vermits de subsidies voor huurders quasi exclusief bestemd worden voor sociale huurders (7% aandeel op de woningmarkt) kunnen private huurders (ruim 21% aandeel op de woningmarkt) helemaal niet rekenen op financiële ondersteuning. Het systeem promoveert in elk geval eigendom ten nadele van private huur. Gezien het aandeel eigenaars stijgt met het inkomen worden dus vooral lagere inkomens, die uit node op de private markt huren, gediscrimineerd.
Het laagste inkomenskwintiel, Q1, met de hoogste objectieve ondersteuningsbehoefte, int slechts 18,5% van de woonsubsidies. Bijna driekwart van deze ondersteuning gaat naar de sociale huurders in dit kwintiel of naar een vijfde van de huishoudens met de laagste inkomens. Die 115.000 sociale huurders, die inkomensgerelateerd kunnen huren, kosten gemiddeld 3.000 € per jaar aan inderdaad nodige woonsubsidies in de vorm van prijsregulering.
Het saldo van de ondersteuning voor Q1 (26%) gaat naar de resterende vier vijfden van dit inkomenskwintiel. De helft van de Q1-huishoudens is eigenaar-bewoners en ontvangt gemiddeld 440 € per jaar. De private huurders (170.000 huishoudens) ontvangen helemaal niets, ondanks hun lage inkomen.
De twee hoogste inkomenskwintielen, Q4 en Q5, met de laagste objectieve ondersteuningsbehoefte, innen gemiddeld 715 € per jaar aan woonsubsidies. In realiteit ligt deze toelage merkelijk hoger, in casu op 1.370 €/jaar, omdat lang niet alle Q4-Q5-huishoudens een woonlening lopen hebben. Die 40% Q4-Q5-huishoudens, met bovenmodale tot zeer hoge inkomens, ontvangen zelfs 70% van de fiscale subsidies voor eigenaar-bewoners.
Hoewel deze subsidiestroom vooral bepaald wordt door de uitdovende hypotheekaftrek en woonbonus, moet de vraag gesteld worden of dit budget voor Q4 (84% eigenaars) en Q5 (90% eigenaars), goed voor 1,36 miljard €, niet beter kan besteed worden aan de reële ondersteuningsbehoeften van private huurders bij Q1, Q2 en Q3. Hoewel deze vraag ‘politiek’ klinkt moet ze als ‘wetenschappelijk’ bekeken worden: voor ondersteuning moet een objectieve behoefte bestaan.
Q2 en Q3, de (onder)modale inkomens, die het moeilijk hebben op de huur- en koopmarkt wegens problemen met betaalbaarheid én met woonwensen en -behoeften (locatie, typologie, mobiliteit, …), worden gediscrimineerd door het woonsubsidiesysteem.
De 40% Q2-Q3-huishoudens blijken slechts recht te hebben op 29% van de totale ondersteuning of op gemiddeld 395 € per jaar, net iets meer dan de helft van wat de 40% hogere inkomens innen. Meer nog, terwijl de zowat 3% sociale huurders binnen Q2 en Q3 gemiddeld 2.625 € per jaar aan subsidies ontvangen, krijgen de overige 37% maar subsidies als ze eigenaar-bewoner zijn (63% van Q2 en 70% van Q3). Dat betekent dat de 27% eigenaar-bewoners binnen Q2 en Q3 526 mio € hebben te verdelen, of 2.140 € per jaar en per huishouden. De private huurders, goed voor ruim één vierde van de Q2-Q3-huishoudens, ontvangt helemaal niets als ondersteuning.
Kortom, als abstractie gemaakt wordt van de sociale huurders (7% van de huishoudens in Vlaanderen), die gemiddeld 2.840 € per jaar impliciete subsidie krijgen om inkomensgerelateerd te kunnen huren, moet vastgesteld worden dat:
450.000 huishoudens binnen Q1 en vooral Q2 en Q3 (de laagste en lagere inkomens dus) géén woonsubsidies ontvangen (omdat ze uit node private huurders zijn);
995.000 huishoudens binnen Q4 en Q5 (de hoogste inkomens dus) gemiddeld 1.370 € per jaar aan woonsubsidies ontvangen (omdat ze eigenaar-bewoners zijn én een hoog inkomen hebben);
765.000 huishoudens met een eigen woning binnen de lagere inkomenskwintielen Q1 en vooral Q2 en Q3 gemiddeld minder dan 40% ontvangen van het bedrag aan woonsubsidies dat die 995.000 huishoudens met een eigen woning binnen Q4 en Q5 ontvangen, net omdat ze een lager inkomen hebben.
Mattheus zou het niet beter gezegd kunnen hebben.