Klimmen met de remmen dicht geknepen? Saneren en de economische relance na corona
De corona-pandemie veroorzaakte een ongeziene economische crisis, de respons hoge overheidstekorten en nieuwe schulden. Is het dus tijd om te ‘saneren’, te snoeien in de overheidsuitgaven, om de begroting weer ‘op orde’ te zetten? Neen: wanneer de economie uit een diep dal moet klimmen snoeien in de overheidsuitgaven, is als bergop willen fietsen met de remmen dicht geknepen: de beste manier om stil te vallen en om te tuimelen. De overheid moet vandaag de motor zijn van de economische relance om toekomstig welvaartsverlies te vermijden. Zowel op sociaal vlak als op het vlak van infrastructuur zijn er vandaag heel wat opportuniteiten om ons land klaar te maken voor de toekomst, en sterker uit de crisis te komen.
De economische tol van corona: de crisis in context
Naast de erg zware menselijke tol, eist de corona-pandemie — en de maatregelen om die pandemie onder controle te krijgen en te houden — ook een zware economische tol. Winkels moesten de deuren sluiten, bedrijven vielen stil, honderdduizenden werknemers, op het hoogtepunt zelfs meer dan een miljoen, zaten noodgedwongen thuis in een regime van tijdelijke werkloosheid. Het gevolg: in 2020 daalde de economische output, wat we met z’n allen aan ‘meerwaarde’ produceren met onze betaalde arbeid, met meer dan zes procent, een nog veel sterkere terugval dan wat we meemaakten tijdens de Grote Financiële Crisis van 2009.
Wanneer de economische output daalt, krijgen ook de inkomsten van de overheid klappen, terwijl tegelijkertijd haar uitgaven sterk stijgen. Tijdelijke werkloosheid kostte de federale overheid in 2020 vier miljard euro, het overbruggingskrediet voor zelfstandigen kostte diezelfde overheid 3,7 miljard euro, om ziekenhuizen tijdens de pandemie overeind te houden moest ze nog eens twee miljard euro extra uittrekken — en dat zijn maar enkele voorbeelden van opvallende, uitzonderlijke maatregelen genoodzaakt door de pandemie. En nu dreigt ook 2021 een verloren jaar te worden.
Een krimpende economie, een forse daling van de overheidsinkomsten, tegelijk een sterke stijging van de overheidsuitgaven: het kan niet verwonderen dat de Belgische overheden in 2020 een pak meer uitgaven dan zij binnenkregen, en dat zal dit jaar niet anders zijn. Het begrotingstekort liep vorig jaar op tot tien procent van het bbp, ook de overheidsschulden gaan opnieuw de hoogte in. Is dat een probleem?
Geconfronteerd met het begrotingstekort en de stijgende overheidsschulden klinken alweer bezorgde stemmen op: hoe krijgen we de begroting weer ‘onder controle’? Is het niet hoog tijd om te ‘saneren’, om de uitgaven sterk terug te dringen, desnoods de overheidsinkomsten te verhogen, om de begroting weer ‘op orde te zetten’?
Hoe de economische crisis zichzelf verdiept
‘Saneren’ wanneer de economie nog niet hersteld is van de klap, is als bergop fietsen met dichtgeknepen remmen.
Want wat is vandaag het probleem? De pandemie brengt bedrijven zware klappen toe: hun verkoopcijfers nemen een duik, hun omzet daalt schrikbarend, hun reserves smelten weg. Om te overleven moeten ze hun eigen productie terugschroeven, en dus ook hun eigen consumptie drastisch beperken. Maar dat betekent op zijn beurt weer dat andere bedrijven hun verkoopcijfers en omzet verder zien dalen: hun klanten vallen immers weg. Die bedrijven zien zich vervolgens gedwongen ook hun productie en consumptie verder terug te schroeven, wat weer nieuwe bedrijven (opnieuw) in de problemen brengt. Een economische shock dreigt zich steeds te ontwikkelen tot een vicieuze spiraal die meer een meer bedrijven in haar greep krijgt en mee de dieperik in sleurt.
Bovendien zullen bedrijven die kampen met sterke omzetdalingen en slinkende reserves weinig geneigd zijn te investeren in nieuwe productielijnen en projecten. Niet onlogisch wanneer de eerste zorg overleven is, maar het gebrek aan investeringen in nieuwe projecten fnuikt toekomstige groeimogelijkheden — een boomgaard die niet geplant wordt, kan nooit vruchten dragen —, en ondermijnt opnieuw de productie- en consumptiemogelijkheden van andere bedrijven. En ook banken zullen in moeilijke economische tijden huiverig zijn bedrijven de kredieten te verschaffen die zij nodig hebben om nieuwe projecten op te starten.
Investeringen, die de motor van toekomstige groei zijn, worden in de koelkast gestopt of definitief geschrapt — en de economische shock bedreigt niet alleen onze huidige welvaart, maar zet ook onze toekomstige welvaart onder druk.
Het hoeft niet gezegd dat dit alles slecht nieuws is voor wie werkt of wil werken. Bedrijven die hun productie terugschroeven, dat betekent ontslagen. Bedrijven die niet investeren in nieuwe projecten, dat betekent jobs die nooit gecreëerd worden. Moeilijke economische omstandigheden en hoge werkloosheid, dat betekent een neerwaartse druk op de lonen. Voor wie zijn job verliest, of geen werk vindt, verwordt de abstracte economische crisis tot een hoogstpersoonlijk drama dat een leven langdurig kan tekenen.
Lagere lonen en meer mensen die moeten rondkomen met een vervangingsinkomen betekent ook dat het beschikbare inkomen van de gezinnen fors lager zal liggen: dat is weer slecht nieuws voor bedrijven, die hun klanten zien wegvallen. Hoe lager het gezinsinkomen, hoe minder deze gezinnen immers zullen consumeren en investeren. En opnieuw zien we dat een economische shock de neiging heeft zichzelf te versterken en zich tot een vicieuze spiraal te ontwikkelen: gezinnen schroeven hun consumptie terug, bedrijven zien de vraag naar hun producten terugvallen en schroeven op hun beurt hun productie terug, wat extra ontslagen betekent, wat het gezinsinkomen nog meer onder druk zet en de consumptie nog verder doet dalen: het dalende gezinsinkomen verdiept de bedrijfscrisis, de bedrijfscrisis doet het gezinsinkomen nog verder dalen.
De private sector — bedrijven en gezinnen — zitten gevangen in een doom loop waar zij alleen niet uitraken. Gelukkig is er de overheid. Zij alleen heeft de middelen en de mogelijkheden om die doom loop te stoppen en de economie weer vooruit te stuwen.
Klimmen met de remmen dicht geknepen
Zolang mensen die willen werken geen job vinden, zolang bedrijven een lagere productie draaien dan zij aankunnen en zolang zij investeringen uitstellen, — dus zolang dat de economie niet op volle capaciteit draait —, moet de overheid de rol op zich nemen van aandrijver van de economie en de middelen voorzien die de economie weer op gang kunnen trekken. Het alternatief is ons neerleggen bij de ‘output gap’: het verschil tussen de potentiële economische groei wanneer de economie op volle capaciteit draait en de werkelijke groei. Het is ons tevreden stellen met permanent welvaartsverlies.
De vraag om te ‘saneren’, om te snoeien in de overheidsuitgaven, pleit voor net het omgekeerde van wat nu nodig is: op een moment dat zowel bedrijven als gezinnen hun consumptie terugschroeven en dus de productie van bedrijven naar beneden duwen en investeringsprojecten blokkeren, betekent snoeien in overheidsuitgaven een nieuwe neerwaartse shock. Overheidsuitgaven zijn de inkomsten van gezinnen en bedrijven: nu snoeien in die uitgaven, is knippen in hun inkomsten. Het is vragen om middelen te onttrekken aan de samenleving wanneer die het al moeilijk heeft om overeind te blijven.
De economie moet uit een diep dal klimmen: nu eisen van de overheid dat zij niet op volle kracht haar rol speelt, is als proberen een Pyreneeënhelling op te fietsen met toegeknepen remmen — en vervolgens verbouwereerd en verbolgen vaststellen dat we maar niet vooruit raken. Het is de akkers braak laten liggen, en zich beklagen over de slechte oogst.
Op z’n minst dit heeft de Verenigde Staten vandaag wel begrepen: om uit deze economische crisis te klimmen, moet de overheid ambitieus durven zijn. De middelen die de Amerikaanse overheid in de samenleving wil injecteren zijn ongezien: een investering van 1.900 miljard dollar in de ondersteuning van gezinnen, o.a. met een forse uitbreiding van sociale uitgaven, en een (nog goed te keuren) investering van 3.000 miljard dollar in infrastructuurprojecten. Beide types investeringen hebben een direct effect op de ‘vraagzijde’ van de economie: ze stimuleren de mogelijkheden van gezinnen en bedrijven om opnieuw te consumeren en te investeren, en geven de economie zo een enorme boost. En opvallend: dankzij die aangekondigde investeringen zou de Amerikaanse economie een groeipad bereiken dat hoger ligt dan wat voor de komende jaren voorspeld werd vóór de corona-pandemie. De sociale investeringen en de infrastructuurinvesteringen die de Amerikaanse overheid wil financieren, zorgen dus voor een enorme welvaartsbonus op middellange en lange termijn. Het toont wat mogelijk is wanneer een overheid durf heeft.
Europa daarentegen dreigt weer te hervallen in oude fouten. Wanneer we het voorspelde groeipad van de Belgische economie vóór corona vergelijken met het voorspelde groeipad post-corona, kunnen we meteen vaststellen dat we ons dreigen vast te zetten op een permanent lager welvaartsniveau. Het verschil tussen de twee groeipaden — in de grafiek aangeduid met het grijze kleurvlak — toont de ‘gemiste economische output’, of het welvaartsverlies, dat dreigt wanneer we de economie niet opnieuw op het ‘oude’ groeipad krijgen. Pro memorie: de VS, zoals we zagen, zou er dankzij forse overheidsinvesteringen in slagen om het groeipad ‘post-corona’ boven het oude groeipad te laten uitkomen. Niets belet ons dat voorbeeld te volgen.
De kostprijs van niet ambitieus genoeg zijn kan immers moeilijk overschat worden: de gemiste economische output is een groot en onnodig welvaartsverlies met een zware economische én menselijke kost. Het betekent bedrijven die niet op volle kracht draaien, ondernemingen die nooit worden gestart, investeringsprojecten die in de koelkast belanden: boomgaarden niet nooit worden geplant, akkers die niet worden ingezaaid — een ondermijning van onze toekomstige welvaart. Het betekent lagere gezinsinkomens, fors hogere werkloosheid, tienduizenden gezinnen die hun toekomst gehypothekeerd zien, verloren jaren.
Het betekent een permanent kleinere economie, en dus — automatisch — dat overheidstekorten en overheidsschulden zwaarder zullen wegen, en dat ‘de vergrijzingskost’, toekomstige pensioenen en gezondheidszorguitgaven, zich harder zal laten voelen. Het welvaartsverlies zet niet alleen de leefbaarheid van bedrijven, de inkomens van gezinnen, en de financiering van overheid en sociale zekerheid onder druk, maar bedreigt ook de betaalbaarheid van noodzakelijke, toekomstige investeringsprojecten — waardoor we als samenleving met een achterstand beginnen aan de toekomst.
Wie dus oprecht bezorgd is over ‘het gat in de begroting’, ‘overheidsschulden’ en ‘de kost van de vergrijzing’, wie oprecht bezorgd is over onze welvaart en onze toekomst, hoort te pleiten voor een ambitieus investeringsprogramma dat onze economie naar een permanent hoger groeipad stuwt.
Structurele socio-economische en maatschappelijke veranderingen duwen steeds meer — werkende — gezinnen in een financieel kwetsbare situatie. Een herdenken en uitbreiden van de inkomensondersteuning is niet alleen vanuit sociaal oogpunt hoognodig voor hen, maar ook vanuit economisch oogpunt een goede zaak: hogere inkomens onderaan de ladder hebben een direct, positief effect op de consumptie, een economische impuls die meteen doorsijpelt naar de rest van de samenleving. Een belangrijke oorzaak van financiële kwetsbaarheid in België is de stijgende huisvestingskost, een rechtstreeks gevolg van ons decennialange beleid om privaat woningbezit te stimuleren en de private huurmarkt en vooral de sociale huisvesting te behandelen als het ondergeschoven kindje. Een ambitieus investeringsprogramma in duurzame sociale huisvesting kan een belangrijk verschil maken voor wie financieel kwetsbaar is — en meteen ook de doorbraak betekenen voor het behalen van de klimaatdoelstellingen.
België en Europa klaarmaken voor de economie van morgen, een klimaatneutrale economie, vergt immers enorme investeringen en infrastructuurwerken, en niet alleen op het vlak van huisvesting. Een energiesysteem dat zekerheid biedt en de ‘net zero’-doelstellingen haalt, een duurzame mobiliteit die ons van onze autoverslaving afhelpt, een circulaire economie …: België en Europa moeten nu, nu de kost van het lenen historisch laag is, de ‘output gap’ groot, en het rendement van investeringsprojecten des te groter, ambitie tonen en de hand aan de ploeg slaan.
Leren uit de fouten van het verleden
Europa mag niet opnieuw de fout van het verleden maken. Na de Grote Financiële Crisis (GFC) in 2009, en na een eerste stimuleringsprogramma om de economische recessie veroorzaakt door die bankencrisis te overleven, liet Europa zich bevangen door een fiscaal conservatisme en heeft het zichzelf de adem afgesneden. Nog lang vóór de economie weer had kunnen aanknopen met het ‘oude’ groeipad, legden Europese overheden zichzelf een saneringsprogramma op om de ‘ontsporende’ overheidsuitgaven en -schulden weer ‘onder controle’ te krijgen. De Europese Centrale Bank, toen nog met Trichet aan het hoofd, wilde overheden dwingen zich ‘verantwoordelijker’ te gedragen door de kost van het geld lenen veel hoger te maken en voerde een plotse renteverhoging door, terwijl die overheden zelf zich lieten bevangen door de befaamde paper van Rogoff en Reinhart die zou bewezen hebben dat landen met hoge schulden veroordeeld waren tot permanent lage groei. Zelfs Duitsland, beweerden ze, dreigde binnen de kortste keren een nieuw Griekenland te worden en te kapseizen. Dat dit paper gebaseerd was op een fout in excel, en dat de theorie van ‘expansionary austerity’ — ‘snoeien om te bloeien’— door de feiten werd weersproken — kon het fiscale conservatisme niet deren.
Terwijl Europa uit een diep dal diende te klimmen en slechts moeizaam vooruit raakte, kneep het nog eens uit alle macht de remmen dicht — en Europa viel volledig stil. Europa saneerde zichzelf een nieuwe recessie in. Europa heeft nooit opnieuw kunnen aanknopen met het ‘oude’ groeipad: omdat het niet ambitieus genoeg durfde zijn, en betoverd was door een destructief fiscaal conservatisme dat het tegengestelde bereikte van wat het beoogde: een bloeiende economie, meer welvaart, en lagere schulden. We kunnen leren uit dat verleden.