De sociale zekerheid als lotsverbondenheid

De sociale zekerheid als lotsverbondenheid

Het fundamentele karakter van de sociale zekerheid

Niemand zal vandaag nut en noodzaak van de sociale zekerheid durven betwisten. Minstens voor even heeft het rondrazende corona-virus ons met de neus op de feiten geduwd: de klappen die we op de meest onverwachte momenten incasseren, kunnen we niet alleen weerstaan, en tegen de zware schokken die de samenleving door elkaar schudden, kunnen we ons alleen collectief beschermen. Het systeem van sociale zekerheid steunt op de erkenning dat in een maatschappij waarin elk voor zich bescherming moet zoeken tegen sociale risico’s, niemand afdoende beschermd zal zijn. Zonder publiek gefinancierde gezondheidszorg kan ziekte of ongeval iedereen ruïneren. Zonder publiek gegarandeerde inkomensondersteuning kan werkverlies iedereen te gronde richten. En alleen een collectief systeem van sociale zekerheid, met verplichte aansluiting bij een nationaal gedragen solidariteitsfonds en universele dekking, kan ook de grootste economische, financiële, sociale en demografische schokken weerstaan – en zekerheid bieden, ook in onzekere tijden. Sinds haar ontstaan te midden de ruïnes van Depressie en Tweede Wereldoorlog is ons systeem van sociale zekerheid het fundament geworden waarop we onze welvaartsstaat en onze middenklassemaatschappij konden bouwen.

Onder die rijke bouwwerken zijn we het zicht kwijt geraakt op het fundamentele karakter van de sociale zekerheid. Zij is zo vanzelfsprekend geworden, dat ze haar vanzelfsprekendheid verloren heeft. In de Grote Financiële Crisis, nu een decennium geleden, heeft zij er ons voor behoed collectief kopje onder te gaan – en toch werd zij nadien met des te luider stem in vraag gesteld. Nu dreigt weer hetzelfde te gebeuren. We moeten miljarden spenderen om de economie overeind te houden: in een ijdele poging die miljarden te recupereren zal men een begerig oog laten vallen op de sociale zekerheid. Cruciale basisprincipes worden in vraag gesteld, haar blijvende betaalbaarheid wordt betwijfeld; onder het mom de economie ‘zuurstof’ te geven wordt in de sociale bijdragen drastisch gesnoeid. Het fundament onder onze samenleving wordt aangevreten.

Het is een paradoxale situatie: dankzij ons systeem van sociale zekerheid, onze sociale wetgeving, ons arbeidsrecht, de door zovelen verfoeide belastingen, behoort de Belgische middenklasse tot de rijkste der wereld. Tegelijk is België, en zeker Vlaanderen, in de greep van een discours dat ons land voorstelt als ‘het gestolde land’, waar niets – en niemand – nog werkt. En net de sociale zekerheid wordt de vinger gewezen als hoofdschuldige. Door haar stagneert onze economie, zij is de rem die onze voortgang in de vaart der volkeren blokkeert. We moeten de sociale zekerheid dynamiteren, om de economie te dynamiseren – opdat we niet onherroepelijk zouden verarmen. Nu wordt de Belg de daver op het lijf gejaagd met doemscenario’s: in dit gestolde land verdwijnt zijn fortuin in het zwarte gat van de sociale zekerheid, en of hij er ooit wat voor terug zal krijgen, is hoogst twijfelachtig.

De sociale zekerheid als individuele rekenoefening

De laatste formulering geeft meteen aan waarom dit verhaal zo gretig aftrek vindt. In ons begrip ervan is de sociale zekerheid verworden tot een puur individueel verrekenbaar saldo: hoeveel heb ik ingelegd, hoeveel haal ik er weer uit?, en wanneer die som niet batig is, voelen we ons bedrogen. De welvaartsverhogende effecten van een robuust systeem van sociale zekerheid blijven op die manier buiten beeld, de collectieve baten blijven ongenoemd – zoals al het simpele feit dat dankzij een collectief systeem van sociale zekerheid sociale risico’s die op individuele basis onverzekerbaar zijn, toch effectief verzekerd kunnen worden. Deze haast universele garantie van het behoud van een zekere levensstandaard, ook in tijden van tegenslag, is een verwezenlijking waarvan we de enormiteit nauwelijks naar waarde weten te schatten, een fundamentele omwenteling tegenover alle vroegere tijden. Alleen op die basis was de opbouw van de welvaart van de middenklasse mogelijk. Want de sociale zekerheid ondersteunt de opbouw van de welvaartsstaat niet enkel omdat ze fungeert als schokdemper in economisch zware tijden, waardoor crisissen minder diep snijden en sneller opnieuw aangeknoopt kan worden met economische groei en welvaartsopbouw. Doordat we weten dat ook in tijden van ziekte, werkloosheid, of pensionering – kortom, wanneer ons inkomen uit arbeid wegvalt – het behoud van een zekere levensstandaard gegarandeerd wordt door het socialezekerheidssysteem, en omdat we ook weten dat gezondheidszorgkosten die enorm kunnen oplopen grotendeels gedragen worden door een publiek fonds, hoeft niet iedereen voor zich onnodig hoge provisies op te potten voor kwade dagen die misschien wel, maar hopelijk niet zullen optreden: de middelen die hierdoor vrijkomen, maken een significante verhoging van de dagelijkse levensstandaard mogelijk, die de hele economie een extra impuls geeft. Het is op dit fundament dat we konden bouwen aan de welvaartsstaat en onze middenklassemaatschappij. Maar het is een fundament dat volledig uit het zicht verdwijnt wanneer we onze blik op de sociale zekerheid beperken tot de individuele afrekening van betaalde bijdragen en verkregen uitkeringen, en de collectieve baten uit het oog verliezen.

Deze blikvernauwing is niet toevallig. Ze haakt in op een discours dat de geesten heeft veroverd, en onze essentiële lotsverbondenheid miskent. We weten immers wel dat we niet leven en werken in de leegte, toch koesteren we de illusie dat onze verwezenlijkingen enkel en alleen de onze zijn, niet die van een ander. En hoe hoger op de sociale ladder, hoe makkelijker we ons warmen aan dit geloof: wat we verdienen, is niet meer dan de juiste beloning voor onze eigen nijver en vlijt – en daar heeft verder niemand wat mee te maken. Ik verdien meer dan u? Dat betekent dat ik harder werk dan u, en dat de markt mijn talenten meer waardeert dan de uwe. De markt wikt, de markt beschikt: als een onbevooroordeelde, onpartijdige scheidsrechter oordeelt de markt over ijver en maatschappelijk nut. Welstand weerspiegelt verdienste.

Individuele verdienste en de loochening van onderlinge afhankelijkheidsrelaties en structurele factoren

Onderlinge afhankelijkheidsrelaties worden genegeerd, structurele factoren die mee de sociaal-economische positie van mensen bepalen gemakshalve vergeten. Demografische en sociaal-economische verschuivingen die onze maatschappij de laatste halve eeuw hebben verrijkt, diepen ook de kloof tussen arm en rijk steeds verder uit. De massale intrede van vrouwen op de (betaalde) arbeidsmarkt was een belangrijke overwinning in de strijd om de emancipatie van de vrouw – ze bevrijdde hen van de dwingelandij van de man –, en de verschuiving van het kostwinners- naar het tweeverdienersmodel in de maatschappij die daarvan het gevolg was, heeft de algemene levensstandaard fors de hoogte ingestuwd, maar zorgt er bijvoorbeeld ook voor dat gezinnen die niet kunnen rekenen op twee inkomens uit arbeid steeds verder achterop blijven, en een grote kans lopen in armoede af te glijden. Met de stijgende scholingsgraad en de toenemende kwetsbaarheid van kortgeschoolden op de arbeidsmarkt zien we tegelijk ook dat homogamie toeneemt: kortgeschoolden vormen een gezin met kortgeschoolden, hooggeschoolden met hooggeschoolden; lage inkomens belanden bij lage inkomens, hoge inkomens zoeken hoge inkomens op. En eerst globalisering, en nu ook de toenemende robotisering en digitalisering van de economie, leiden er wel toe dat de prijs van consumptiegoederen daalt en de koopkracht stijgt – waar in principe iedereen van zou moeten kunnen profiteren –, maar de kosten van deze economische tendensen zijn sterk ongelijk verdeeld, en leiden tot een verdere precarisering aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het gevolg is dat sociale risico’s steeds verder geconcentreerd raken op de laagste treden van de sociale ladder. Dat toont zich niet alleen in een toenemende inkomenskloof en vooral een steeds grotere vermogenskloof. Het vertaalt zich ook in sterk verschillende gezondheidsuitkomsten: hoe lager het inkomen in een wijk, hoe hoger de kans op langdurige ziekte, invaliditeit, chronische aandoeningen, vroegtijdige sterfte – en dus ook hogere medische kosten. Aan al deze structurele factoren die bepalen wie afglijdt in armoede, wie rijk is, wordt in het politieke discours nauwelijks aandacht besteed. Welstand weerspiegelt verdienste, meer valt daar niet over te zeggen. Wie daar verder nog vragen bij stelt, spreekt de taal van de afgunst.

Tegelijk met het negeren van deze structurele factoren die sociaal-economische positie bepalen, vergeet men in het vieren van het eigen succes gemakshalve ook onze onderlinge afhankelijkheidsrelaties. Want al staan we er niet steeds bij stil, we zijn niets zonder het werk van de ander. Heel even, in de chaotische begindagen van de door het corona-virus opgelegde lockdown, verschenen die afhankelijkheidsrelaties in ruw reliëf, een lichte hapering in het verhaal dat we onszelf vertellen. Want plots was er sprake van essentiële werkers: hun werk kon geen moment gemist worden, zonder hen waren we verloren. ‘Blijf in uw kot!’, was de boodschap – behalve, natuurlijk, als je zorgverlener bent, bejaardenverzorger of kinderoppasser, vuilnisophaler, landbouwwerker of magazijnier, transporteur of winkelbediende. Niet de meest sexy jobs, misschien, en dikdoenerij is hen veelal vreemd. Zij meten zich niet de pretentie aan van de captain of industry die in de kranten en voor de televisiecamera’s uitschreeuwt dat hij de motor van de welvaart is, en dat zijn belang dus ’s lands belang is. Zij blijven veelal in de schaduw. De maatschappelijke waardering weerspiegelt deze relatieve onzichtbaarheid: opvallend vaak worden essentiële werkers allesbehalve goed betaald, opvallend vaak moeten zij het stellen met schamele arbeidsvoorwaarden. We kunnen misschien niet zonder hen, maar dat mag ons niet te veel kosten. En liefst van al vergeten we deze afhankelijkheid van anderen helemaal. In de lijst van essentiële werkers, zonder wie de wereld stopt met draaien, werd deze afhankelijkheid heel even geëxpliciteerd. Heel even haperde het verhaal dat we onszelf zo graag vertellen, en bleven we hangen in gefrustreerde uitspraken over de vermoeienis van het werken terwijl jengelende kinderen om aandacht schreeuwen. Alsof de stem van vrouwen van decennia her eindelijk gehoord werd.

Onze fundamentele lotsverbondenheid

De lockdown-les zou nochtans geen nieuws mogen zijn, geen revolutionaire boodschap – eerder een platitude. Het is één van de grote leerstukken van Adam Smith, één van de eerste lessen ook voor wie zelfs maar de meest summiere cursus economie volgt: arbeidsdeling en specialisatie zorgt voor een explosieve welvaartsstijging. Als ik mij concentreer op deze taak, en jij op een andere, zullen we beiden meer gedaan krijgen dan wanneer we allebei alles zelf proberen te doen. Maar al kennen we de les, we vergeten al te makkelijk wat deze les ook inhoudt: dat we enkel kunnen doen wat we doen dankzij die ander, ook wanneer we dat niet beseffen, ook wanneer we dat niet erkennen. Het is alleen omdat ik erop kan vertrouwen dat zovele anonieme anderen hun deel van het werk doen, dat ik mij kan concentreren op mijn werk. In alles wat we doen steunen we op de inzet van al die anderen – onbekend, onbemind. Zelfs het meest precieuze handwerk, waar de ambachtsman vele uren in eenzaamheid aan heeft zitten schaven, is in wezenlijke zin het product van een intense samenwerking. Alles wat we doen, doen we samen. Zelfs de meest individuele verwezenlijkingen zijn dus nooit helemaal onze eigen verwezenlijkingen. Steeds is de ander mee aan het werk om ze mogelijk te maken. We verdienen nooit wat we verdienen: de ander verdient het evenzeer. Welstand weerspiegelt verdienste? Misschien, maar nooit alleen de mijne: steeds ook die van alle anderen.

Het is een boodschap die in het publieke discours ongehoord blijft. En omdat deze fundamentele lotsverbondenheid onbesproken blijft, verliest ook de sociale zekerheid aan legitimiteit. Want het systeem van de sociale zekerheid is niet louter een vehikel uitgedacht als oplossing voor een technisch probleem: hoe sociale risico’s te verzekeren. De sociale zekerheid is de belichaming van een mens- en wereldbeeld, en wat haar vandaag bedreigt is een verschuiving in dat mens- en wereldbeeld. Maatschappelijke instituties zijn de neerslag van sociaal gedachtegoed.

Het conservatief-liberale gedachtegoed en de betonnering van sociale ongelijkheden

Het socialezekerheidssysteem zoals we het vandaag kennen is verwekt in de jaren van Depressie en Tweede Wereldoorlog. De ontwikkeling van het ideeëngoed waaraan de sociale zekerheid ontsproten is, dateert echter van veel vroeger, en kan als reactie gezien worden op het heersende conservatief-liberale discours dat in de negentiende eeuw de rigueur was. De negentiende eeuw is de eeuw van de nieuwe, industriële klasse, die zich tegoed kon doen aan de vruchten van de Industriële Revolutie. De nieuw verworven rijkdommen van deze klasse staken schril af tegen de armoede op het platteland en in de steden waar het fabrieksproletariaat samentroepte. Sociale onvrede was dan ook onvermijdelijk. Om de rijkdommen van de nieuwe klasse van patroons te beschermen tegen de aanspraken van de massa volstond het niet de ijzeren vuist van het staatsapparaat in te zetten. De nieuwe krachtverhoudingen moesten ook morele uitdrukking krijgen: de diepe ongelijkheden die het land doorkliefden kon men niet enkel met machtsargumenten verdedigen, men moest er ook een morele rechtvaardiging aan kunnen geven. Die rechtvaardiging vond men in het conservatief-liberale discours.

Centraal in dat discours staat de idee van de mens alleen, de mens die in zijn handelen alleen bepaald en beperkt wordt door zijn eigen wilskracht. De mens is als een kleine god, die zelf de wereld boetseert waarin hij te leven heeft. Ieder voor zich is verantwoordelijk, en alleen verantwoordelijk, voor zijn lot. Dit moet op een dubbele manier begrepen worden: alleen hijzelf kan verantwoordelijk gehouden worden voor zijn lot, en hij is alleen verantwoordelijk voor zijn lot, en voor niemand anders. Iemands plaats in de sociale hiërarchie is niet de reflectie van structurele omstandigheden in de samenleving, maar van karakter en keuzes in het leven waarvoor de mens alleen verantwoordelijkheid draagt. De sociale hiërarchie is niets meer dan de uitdrukking van verschillen in talent, intelligentie, inspanning, en ondernemingszin. Meer: aan de verkeerde kant van de kloof belanden, getuigt van een persoonlijk en moreel falen. Dat diepe sociale ongelijkheden zich reproduceren doorheen de generaties, kon verklaard worden door verschillen in sociaal-economische situatie te essentialiseren: de bewoners van het ‘House of Have’ en de bewoners van het ‘House of Want’ zijn een ‘ander soort’ mensen. Aanvallen op die ‘natuurlijke’ sociale hiërarchie zijn het product van afgunst en hebzucht, een poging tot confiscatie van wat eerzame en godsvruchtige burgers door hard werk hebben weten te vergaren door onverantwoordelijken die weigeren de gevolgen te dragen van hun eigen moreel falen.

Hulp aan ‘onfortuinlijken’ is een gunst, een zaak van liefdadigheid, een christelijke deugd – niet van sociale rechtvaardigheid. De conservatief-liberale doctrine levert de ultieme morele legitimatie van de bestaande sociale hiërarchie.

Een revolutie van het denken

Het gedachtegoed waarvan het instituut van de sociale zekerheid de maatschappelijke uitdrukking is, steunt op een revolutie van het denken, een totale verwerping van dit individualistische conservatief-liberale wereldbeeld. De mens alleen bestaat niet, hij is geen kleine god die de wereld waarin hij te leven heeft naar eigen goeddunken kan boetseren. Hij is zelf het sediment van een gemeenschap. Hij is steeds ingebed in de gemeenschap, erfgenaam van die gemeenschap, en draagt een schuld tegenover die gemeenschap: de mens kan maar worden wie hij is in die gemeenschap en dankzij die gemeenschap. Iemands levenslot valt niet te reduceren tot louter de reflectie van persoonlijke keuzes waarvoor hij en hij alleen verantwoordelijk is; geen enkele sociale hiërarchie is natuurlijk, maar steeds het product van sociale en economische structuren en krachtsverhoudingen die de mens alleen niet kan beheersen. De mens is dus nooit alleen verantwoordelijk voor zijn lot: anderen dragen een verantwoordelijkheid tegenover hem, zoals hij ook mee verantwoordelijk is voor het lot van anderen, en verplichtingen heeft tegenover die anderen.

De eis van sociale rechtvaardigheid vloeit voort uit de structuur van de samenleving zelf; ze volgt uit de erkenning dat ons lot steeds met het lot van anderen verweven is, dat mijn handelen steeds ook implicaties heeft voor de rest van de gemeenschap waarin ik leef, en dat ik nooit alleen handel – alles wat we doen is het product van een intense samenwerking. De idee van een individueel verrekenbaar saldo van schulden en baten tegenover de samenleving is dan ook absurd, en daarmee ook de idee dat iemands positie op de sociale ladder louter toe te schrijven valt aan iemands ‘verdienste’, of gebrek daaraan. Wie getroffen wordt door tegenslag en wie fortuinlijk is, wie het ‘House of Want’ bewoont en wie het ‘House of Have’, is geen kwestie van individueel falen en slagen maar een sociaal vraagstuk, dat niet los gezien kan worden van de organisatie van de maatschappij; waar ongelijkheden zich doorzetten, moet ook de organisatie van de samenleving zelf in vraag gesteld worden.

De sociale zekerheid: lotsverbondheid en wederzijdse verantwoordelijkheid

De eis tot solidariteit waarvan de sociale zekerheid de institutionele uitdrukking is, is de erkenning van deze lotsverbondenheid en wederzijdse verantwoordelijkheid. Deze solidariteit is geen gunst, geen zaak van liefdadigheid, maar een recht en een plicht, een zaak van sociale rechtvaardigheid. Precies omdat de sociale zekerheid dit idee van sociale rechtvaardigheid en wederzijdse verantwoordelijkheid institutionaliseert, kan ze zekerheid bieden in het leven van mensen: de sociale zekerheid bevrijdt wie minder fortuinlijk is in het leven van de afhankelijkheid en goedgunstigheid van wie meer fortuinlijk is. Het instituut van de sociale zekerheid is de maatschappelijke neerslag van de idee dat onze lotsverbondenheid betekent dat we in ons handelen nooit alleen ons eigenbelang horen na te streven, maar steeds ook onze verantwoordelijkheid voor elkaar opnemen, om zo het goede leven voor iedereen mogelijk te maken.

Alleen dankzij de doorbraak van dit mens- en maatschappijbeeld, dit cruciale idee van lotsverbondenheid van elke mens met de gemeenschap waarin hij leeft, kon het draagvlak ontstaan waarop zoiets wonderlijks als de sociale zekerheid gebouwd kon worden. De sociale zekerheid is niet in de eerste plaats een antwoord op een technisch vraagstuk, maar de uiting van een revolutie in het denken.

In zoverre het vandaag onzekere tijden zijn voor de sociale zekerheid, is het omdat dit gedachtegoed zelf weer aan vanzelfsprekendheid verloren heeft en de individualistische illusie, zoals die vorm kreeg in het negentiende-eeuwse conservatief-liberale discours met zijn legitimatie van sociale ongelijkheden, weer opgang maakt. Het is een mens- en maatschappijbeeld dat in het publieke discours in Vlaanderen en in België vandaag voortdurend – meer of minder bewust – gepropageerd wordt, en waar nog nauwelijks tegenkanting tegen te horen valt.

Het gevolg is een versplinterende samenleving waarin de idee van lotsverbondenheid dreigt te verdwijnen, en daarmee de idee die de sociale zekerheid legitimeert; met de uitholling van de sociale zekerheid dreigt ook de samenleving verder te versplinteren. Een infernale machine trekt zich op gang, en rukt het sociaal weefsel uit elkaar – en we vallen alleen. We moeten het ideeëngoed waarin de sociale zekerheid wortelt terugwinnen, willen we haar niet zien verpieteren. En we moeten de sociale zekerheid zelf blijvend versterken, willen we de idee van lotsverbondenheid dat onze samenleving haar samenhang geeft, niet zien verschrompelen. Dat is onze opdracht vandaag.

— Deze analyse verscheen in een licht gewijzigde versie en in Franse vertaling in Revue Politique (2020:4).

Klimmen met de remmen dicht geknepen? Saneren en de economische relance na corona

Klimmen met de remmen dicht geknepen? Saneren en de economische relance na corona

Nothing Left? De ideologie van de New Social Deal

Nothing Left? De ideologie van de New Social Deal