Sociale herkomst, sociale toekomst

Sociale afkomst bepaalt sociale toekomst. We wisten het al, maar een nieuwe studie drukt ons nog eens met de neus op de feiten. Jongeren met precies dezelfde schoolresultaten krijgen een heel andere beoordeling, afhankelijk van hun sociale achtergrond. De UGent en de KU Leuven deden de test en ontdekten dat, met net hetzelfde rapport, de dochter van zelfstandigen de helft meer kans maakt op een A-attest dan een arbeiderszoon van buitenlandse herkomst.

 

Dezelfde schoolresultaten, dezelfde competenties, maar de ene wordt door de klassenraad over de drempel naar het volgende jaar getild, terwijl de andere moet afzakken of blijven zitten. Het is dan ook geen wonder dat de sociale mobiliteit in Vlaanderen zo ontzettend laag is: veel meer dan elders bepaalt de scholingsgraad van de ouders hier de scholingsgraad van de kinderen – en daarmee ook de verdere levenskansen van die kinderen.

Niet dat we dit nog niet wisten, al doen we ontzettend graag alsof Vlaanderen het land van de gelijke kansen is, waar iedereen gelijk aan de meet komt en het dus enkel maar een kwestie is van de kansen te grijpen die hier voor iedereen evenzeer voor het rapen liggen. Een leuk fabeltje, zeer zeker, dat wie het gemaakt heeft toelaat om zijn geweten te sussen en neer te kijken op wie minder fortuinlijk is, maar dus: niet meer dan een fabeltje. Dezelfde schoolresultaten, dezelfde competenties, een heel andere toekomst want een heel andere afkomst.

Dat die kansenongelijkheid net op school al zulke kwalijke vormen aanneemt, is des te pijnlijker omdat iemands scholing zo bepalend is voor iemands professionele toekomst. Het zal niet verbazen dat er een grote inkomenskloof gaapt tussen wie lagergeschoold, middengeschoold, of hogergeschoold is.

Volgens cijfers van het statistisch instituut van de Europese Unie Eurostat lag in 2003 het netto-mediaaninkomen van een hogergeschoolde op arbeidsleeftijd 360 euro per maand hoger dan het netto-mediaaninkomen van een middengeschoolde – dat is dus het inkomen na belastingen en sociale transfers. In 2016 was dit inkomensverschil al gestegen naar 607 euro per maand. Met een lagergeschoolde loopt het verschil nog veel hoger op: van 620 euro in 2003 tot maar liefst 1.062 euro in 2016. Elke maand opnieuw.

Dan mag men ons nog zo vaak op het hart drukken dat we elke opleiding als gelijkwaardig moeten beschouwen, dat de ene niet minder is dan de andere, het feit blijft dat de ene opleiding voorbereidt op hoger onderwijs, en de andere niet, en dat de inkomenskloof tussen wie wel en wie geen hoger onderwijs genoten heeft gigantisch is – en dat die inkomenskloof jaar na jaar breder en dieper wordt.

Als dan nog maar eens duidelijk wordt dat iemands schoolcarrière – en dus ook werkcarrière – in belangrijke mate bepaald wordt niet door zijn competenties maar door zijn sociale afkomst, dan kunnen we alleen maar besluiten dat we hier iets grondig fout doen. We spelen met de toekomst van kinderen die veel beter verdienen.

— Dit stuk verscheen op 6 februari in De Morgen.

Er zit een valse schijn op de ‘kroonjuwelen’

De werkplek als permanente democratische vorming