De naoorlogse link tussen sociale klasse en partijpolitiek is verdwenen, maar waarom? Evans en Tilley tonen in hun recente boek ‘The New Politics of Class’ dat in Groot-Brittannië sociale klasse verre van dood is, maar weggemoffeld via partijpolitiek die zich richt op de middenklasse. Resultaat is een blinde vlek voor sociaaleconomische breuklijnen in het politiek proces, iets wat goed te zien is in de desinteresse in electorale tijden voor de zitpenningen, aandelentransacties en opbrengstappartementen van onze Vlaamse politici.
Voor zijn vergaderwerk in de raad van bestuur van Proximus streek Stefaan De Clerck (CD&V) in 2017 186.244 euro bruto op. Karel De Gucht (Open Vld) blijft ondertussen procedures rekken om toch maar geen belastingen te moeten betalen op een aandelentransactie van €1 miljoen – opgedoken via vastgoedactiviteiten in Toscane. Mindere vastgoedgoden zoals Tom Meeuws (sp.a) moeten het dan weer doen met een opbrengstappartement in Antwerpen.
Het meest opvallende is hoe weinig deze exceptionele sociaaleconomische kenmerken van politici ons opvallen. In de Antwerpse electorale moddercatch was de aanleiding voor het debat Meeuws’ communicatie, niet zozeer het feit op zich dát hij zulk een opbrengstappartement heeft. Dit terwijl het juist frappant zeldzaam is. Slechts 6% van de gezinnen in de zeer breed gedefinieerde middenklasse heeft zo'n tweede woonst in vol bezit – wat nog halveert als we de 65+’ers niet meetellen. De vergoedingen opgestreken door De Clerck voor een politiek aangeduid mandaat zijn dan weer een vijfvoud van een gemiddeld bruto jaarloon. En met de combinatie van investeringen, vermogen en de verknoping van politieke en privé-bestuursmandaten bevindt De Gucht zich op een exceptionele elite-positie.
In tijden van veronderstelde “culturele breuklijnen” beroeren afwijkende etiquette-opvattingen van een lokale kandidaat-politicus dagenlang de media, maar zijn diezelfde media blind voor de vaak enorme sociaaleconomische afstand tussen politicus en zijn of haar kiespubliek. Dit is dubbel verbazend, omdat die zitpenningen, aandelentransacties en opbrengstappartementen mee het kiesgedrag beïnvloeden.
Signalen over de sociaaleconomische achtergrond van (kandidaat-)politici hebben namelijk volgens Geoffrey Evans en James Tilley wel degelijk een electoraal effect. In hun recente boek “The New Politics of Class” noemen ze dit het effect van ‘descriptive representation’: door o.a. hun beroep, opleiding, vermogen, etc., geven politici aan kiezers signalen over zowel hun eigen sociale klasseachtergrond, als over de klasse die hun partij vertegenwoordigt. Britse kiezers slagen er door zulke signalen zowel in 1966 als vandaag behoorlijk in om de klasseachtergrond van hun kandidaat-MP’s in te schatten. Ze merken dan ook het dalend aandeel Labour MP’s met een arbeidersklasseachtergrond op, wat de gedurig tandende aantrekkingskracht van Labour voor deze sociale groep mee verklaart.
Arbeidersklasse verdwenen uit de politiek
Dit effect van ‘descriptive representation’ is een deel van het antwoord op de centrale vraag die Evans en Tilly willen beantwoorden: waarom is de arbeidersklasse verdwenen uit het Britse politieke proces? De standaardverklaring hiervoor is de “death of class”-these: sociale klassenverschillen zijn aan het verdwijnen, dus kiezers, politieke partijen en publieke debatten structureren zich niet meer volgens die lijnen. De auteurs hameren er op – gestaafd met stevige, “Piketty-stijl” descriptieve tijdsreeksen – dat dit niét het geval is. Klassenverschillen in objectieve levensomstandigheden en beleidsvoorkeuren, attitudeverschillen over ethische en economische thema’s, (zelf)identificatie in termen van sociale klasse, etc. zijn de laatste zeventig jaar robuust gebleven of soms zelfs sterker geworden.
Als klasse(verschil) blijft spelen, waarom is dan de link met het politiek proces verdwenen? De verklaring ligt bij top-down politieke keuzes: “class was consigned to political history not by the blurring of classes, but by the actions of politicians”.
Want wat er namelijk wél veranderd is, is de relatieve omvang van sociale klassen. Registreerde de Britse census in 1930 nog 64% als arbeidersklasse, dan is dat in 2010 teruggevallen tot 22%. In 2000 steekt dan ook de gestaag groeiende groep van ‘new middle class’ in omvang de arbeidersklasse voorbij. Door deze verschuiving zijn politici zijn zich gaan richten op de ‘median voter’ met middenklasseachtergrond, en convergeerden de Conservatives en Labour op vlak van beleidsopties en profiel van hun politici. Kiezers met arbeidersachtergrond zagen hun beleidsvoorkeuren verdwijnen uit de keuzemogelijkheden, evenals het aanbod van “politici zoals ons”. En van vanzelfsprekend in het naoorlogse publiek debat, verdween “klasse” grotendeels uit het woordenboek van politici en journalisten.
Deze gelinkte evoluties in de klassencompositie van het electoraat, ideologische “beleidskeuzebreedte”, profielen van politici, en publiek debat, leidden ertoe dat de Britse arbeidersklasse uit het politiek proces is verdwenen. Ze is kleiner maar nog evenzeer aanwezig, en de naoorlogse klassenverschillen blijven bestaan – het wordt enkel niet meer opgepikt in het electoraal en politiek gebeuren. De arbeidersklasse haakt dan uiteindelijk ook gewoon af: vooral niet gaan stemmen neemt bij de arbeidersklasse toe sinds het einde van de jaren 90. En wanneer zich er electorale alternatieven aanbieden, zoals UKIP of een Brexit ‘Leave’-stem, is de kans dan groter dat er een arbeidersstem daar naartoe gaat.
In de VS zien we een gelijkaardig fenomeen waarbij sociale klasse en klassengerelateerd politiek gedrag niet verdwijnen, maar er een ontkoppeling is tussen de arbeidersklasse en de Democratische partij (Morgan & Lee, 2017). Deze kiezersgroep ging niet noodzakelijk over naar de Republikeinen, maar zijn als zwevende kiezer met arbeidersachtergrond extra vatbaar voor politici die beloven wél aandacht te hebben voor hun bezorgdheden, ook al gaat het om miljardairs met een zeer bedenkelijk track-record qua verdedigen van werknemers.
Electorale lotgevallen sociaaldemocratie
Het is lastig om deze bevindingen rechtstreeks door te trekken van Groot-Brittannië en de VS naar België, met zijn meerpartijenstelsel, verzuilingsachtergrond en stemplicht. Voor België ontbreekt het ook aan rigoureus, empirisch cijfermateriaal en tijdsreeksen van het type dat Evans en Tilley doorwroeten voor de UK. Tegelijkertijd is het onwaarschijnlijk dat België zou ontsnappen aan zulke structurele verschuivingen qua klassencompositie en haar impact op het politiek proces. Zeker gezien de electorale lotgevallen van de sociaaldemocratie in België behoorlijk parallel lopen aan deze in de buurlanden.
Het recente, in volume bescheiden onderzoek dat we in België hebben over sociale klasse en politiek wijst alleszins op dezelfde, blijvende link (De Keere, 2017). Ook kent België een exceptioneel uitgesproken klassenpolarisatie als het gaat om opvattingen over sociaaleconomische thema’s zoals herverdeling (Hermans, 2017). Tegelijkertijd zien we dat deze klassenpolarisatie, in tegenstelling tot veel andere Europese landen, zich niet evenredig vertaalt in aandacht in partijprogramma’s. De kans is behoorlijk dat indien we zoals Evans en Tilley de analyse van mediaberichtgeving en partijprogramma’s hernemen in termen van aandacht voor sociale klasse(verschillen), we voor België tot gelijkaardige conclusies komen.
Corbyn-effect?
Als partijen die blinde vlek inkleuren via een assertieve links-economische retoriek en focus op klassenverschillen, wordt dan de onzichtbare arbeidersklasse terug politiek opgepikt? Gaat het de sp.a arbeidersstemmen opleveren als Meeuws als protest tegen de vermarkting van onze woonnoden zijn appartement verkoopt en het geld stort in een actiefonds voor publieke huisvesting? Niet noodzakelijk.
In een themanummer gewijd aan The New Politics of Class, breiden Evans en Tilley hun analyse uit met de gegevens over de Britse verkiezingen van juni 2017 (Tilley & Evans, 2017). Ze tonen onder meer aan dat de meer uitgesproken links-economische retoriek en het onverwachte succes van Labour onder leiding van Corbyn, niet is samengegaan met een verandering in het Labour-stempatroon naar sociale klasse. New Labour is er door een “perfect storm” in de jaren 90 in geslaagd om van de arbeidsklasse weg te schuiven richting middenklasse. Hoe een sociaaldemocratische partij dat vandaag in de omgekeerde richting zou kunnen doen, is minder duidelijk.
Wat duidelijk is, is dat bepaalde blinde vlekken de gechoqueerde editorialen, analyses, en introspectie in de nasleep van de Trump- en Brexit-uitslagen overleefd hebben. Politici, nieuwsredacties en politieke marketeers blijven worstelen met duiding in termen van sociaaleconomische breuklijnen, en de arbeidersklasse blijft onzichtbaar in het politiek proces. Niet enkel missen we grondig empirisch onderzoek zoals het boek van Evans en Tilley, we missen zelfs de woordenschat om over sociale klasse te praten – wat is correct Nederlands voor “upper class”? Totdat dit gemis terug is aangezuiverd, gaan de electorale duiding en politici-profielen de komende maanden steeds ergens hol klinken.
Deze opinie verscheen eerder op dewereldmorgen.be.
Referenties
De Keere, K. (2017). Political Distinction: Searching for a Structural Similarity between Class and Politics in Flanders (Belgium). European Societies.
Evans, G. & Tilley, J. (2017). The New Politics of Class. The Political Exclusion of the British Working Class. Oxford: Oxford University Press.
Hermans M. (2017). Waarom inkomensongelijkheid geen electoraal thema is. Samenleving en Politiek (4), pp. 64-70.
Morgan, S. L. & Lee, J. (2017). Social Class and Party Identification During the Clinton, Bush, and Obama Presidencies. Sociological Science (4), pp. 394–423.
Tilley, J. & Evans, G. (2017). The New Politics of Class after the 2017 General Election. The Political Quarterly, 88 (4), pp. 710–15.