Dalend ledenaantal bij vakbonden (g)een reden tot paniek

Op zowat alle media kon je gisteren lezen dat de drie Belgische vakbonden samen de voorbije twee jaar 88.000 leden verloren zijn. Dat zou tot paniek kunnen leiden bij de bonden. Die zijn uiteraard volledig afhankelijk van hun leden: terwijl kapitaal kan rekenen op de macht van het geld, moeten werknemers zich collectief organiseren om de macht van het getal te kunnen tonen.

Toch is de situatie iets minder negatief dan de berichtgeving (“fors ledenverlies”, “vakbonden bloeden”) laat uitschijnen. Op lange termijn houden de Belgische vakbonden goed stand. Terwijl de syndicalisatiegraad (het aantal werknemers aangesloten bij een vakbond als percentage van de volledige werkende bevolking) internationaal al decennia daalt, blijft die in België relatief constant rond de 55%. Bovendien doet België het daarmee heel goed. Enkel de Scandinavische landen Finland, Zweden, IJsland en Denemarken hebben een hogere syndicalisatiegraad.

Syndicalisatiegraad1.png

Daarnaast hebben de vakbonden ook nog steeds een grote mobilisatiekracht. In november 2014 kwamen meer dan 120.000 manifestanten naar Brussel om zich te verzetten tegen de maatregelen van de regering-Michel, waardoor het de grootste vakbondsbetoging was sinds 1986. De pensioenbetoging van 16 mei bracht nog steeds 55.000 tot 70.000 betogers bijeen, een zeer hoge opkomst in de huidige context.

Geen reden tot paniek dus, maar permanente waakzaamheid is wel geboden. De cijfers van de laatste twee jaar tonen toch aan dat een stabiel ledenaantal niet gegarandeerd is.

 

De instrumenten om jongeren te werven schieten tekort

Het is duidelijk dat de bonden met het oog op de toekomst moeten blijven inzetten op het organiseren en mobiliseren van jongeren.

Er is in elk geval geen reden waarom jongeren niet te overtuigen vallen om (actief) lid te worden van een vakbond. Dat jongeren virulent anti-vakbond zouden zijn, is een mythe, in het buitenland en in België. Maar ook al doen Belgische vakbonden het relatief goed in het aantrekken van jongeren, alles kan beter. Bovendien blijkt het moeilijker om van jongeren ook actieve militanten te maken. Er zijn dus twee uitdagingen: organiseren (lid maken), en activeren van leden.

Daarnaast is het aantrekken van jongeren hoofdzakelijk gebaseerd op twee manieren. Ten eerste via het wereldwijd fameuze “Ghent system”, waarbij jongeren lid worden van de vakbond dankzij de rol die de bonden spelen bij het uitbetalen van de werkloosheidsuitkering en de dienstverlening die ze daarbij bieden. Ten tweede zijn er de sociale verkiezingen waarbij ook onder jongere kandidaten gezocht (en gevonden) worden.

Het probleem is dat beide technieken hun beperkingen kennen. Wat het “Ghent system” betreft, hebben deze en de vorige regering de voorwaarden om een werkloosheidsuitkering verstrengd. Daardoor vallen meer mensen terug op de sociale bijstand, en krijgen er minder een werkloosheidsvergoeding. Dat is zeker het geval bij jongeren, waarbij de inschakelingsuitkering ingeperkt is. Bovendien komen er vanuit N-VA en vanuit OpenVld voorstellen om de werkloosheidsvergoeding niet meer door vakbonden te laten uitbetalen, wat het Ghent system helemaal zou ondermijnen.

Wat de sociale verkiezingen betreft, zijn er drie problemen. Ten eerste zijn er slechts sociale verkiezingen om de vier jaar, en biedt dat dus minder mogelijkheden om permanent bezig te zijn met ledenwerving. Ten tweede zijn het vaak al actieve militanten die opkomen, en is het dus een beperkt instrument om nieuwe leden aan te werven. Ten derde zijn er niet overal sociale verkiezingen – vooral in de openbare sector en in vele kmo’s is dat dus geen bruikbare manier om leden aan te trekken.

 

Organize, organize, organize!

Er moet dus meer ingezet worden op alternatieven om nieuwe leden, in de eerste plaats jongeren, te werven. Uit onderzoek blijkt dat jongeren minder contact hebben met en minder kennis hebben over vakbonden. Het gezegde “onbekend maakt onbemind” is hier van toepassing. Vakbonden zouden (nog meer) kunnen inzetten op systematische ledencampagnes, geleid door een team dat gespecialiseerd is in bewustmaking en organisatie van jongeren. Daarnaast kunnen ook specifieke campagnes met concrete, tastbare resultaten, zoals recent bij Deliveroo of zoals de Nederlandse Young & United campagne, als voorbeeld dienen voor meer systematische campagnes.

Daarbij is persoonlijk, face-to-face contact, van groot belang, zoals uit een recent onderzoek blijkt: “Een directe, persoonlijke benadering met een open dialoog wordt gezien als de beste methode om jongeren van het nut van vakbonden en van de voordelen van lidmaatschap te overtuigen.”

In dat persoonlijk contact moet het niet alleen gaan over de dienstverlening van de vakbond, maar vooral ook over hun maatschappelijke rol, zodat actieve participatie van jongeren wordt aangemoedigd (in plaats van louter passief lidmaatschap). De focus moet daarbij liggen op drie feiten. Eén: heel wat zaken die jongeren positief vinden zijn er (mede) dankzij vakbonden, van recht op weekend en vakantie over de 38-urenwerkweek tot de automatische indexatie en degelijke lonen. Twee: die rechten zijn niet per se eeuwigdurend en moeten steeds weer verdedigd worden, zoals de laatste jaren en voorbeelden uit het buitenland duidelijk aantonen. Drie: sociale vooruitgang in de toekomst is enkel mogelijk als werknemers zich collectief organiseren; solidariteit en collectivisme zijn dus ook goed voor het eigenbelang.

Bij het activeren van jonge vakbondsleden is het belangrijk dat jongeren (nog) sneller kunnen doorgroeien binnen de vakbewegingen. Zoals het eerder vermelde onderzoek stelt: “Jonge vakbondsleden staan zelden in het middelpunt van de belangstelling en dat heeft gevolgen voor de manier waarop jongeren tegen vakbonden aan kijken.”

Het is niet abnormaal dat er een zekere ervaring nodig is om naar de top te gaan. Maar de vraag is of jongeren niet meer zouden opstaan voor lidmaatschap als ze ook wat meer jongere vrijgestelden en secretarissen zouden zien. De gemiddelde leeftijd van de vijf laatste voorzitters van elk van de drie vakbonden ligt op 51 à 52 jaar (en bij die vijftien was er ook maar één vrouw). Aangezien dat hét gezicht is naar de buitenwereld toe, geeft dat een nogal homogeen beeld van de vakbonden. Een nog grotere focus op verschillende vormen van diversiteit kan dus zeker geen kwaad.

 

Een vakbond gedijt niet in precariteit

Tot slot moeten vakbonden absoluut vechten tegen de precaire arbeidsmarktsituatie bij jongeren. In de eerste plaats uiteraard omdat jongeren recht hebben op stabiliteit en een toekomstperspectief. Ten tweede omdat dat aan jongeren kan tonen dat vakbonden begaan zijn met hun lot. En ten derde omdat precariteit ertoe leidt dat jongeren zich minder engageren binnen vakbonden.

Onderzoek toont aan dat jongeren met precaire contracten moeilijker bereikbaar zijn, omdat ze sneller van werkplek veranderen, omdat onzekerheid jongeren kan belemmeren om lid te worden van een vakbond doordat hun werkgevers vijandig staan tegenover vakbonden, en omdat precariteit leidt tot minder betrokkenheid bij de vakbondswerking binnen een onderneming. De flexibilisering van de arbeidsmarkt die de regering-Michel doordrijft, belooft dus weinig goeds.

Deze opinie verscheen eerder op Apache.

Meer strijd, overleg of politiek. Waarheen met de Belgische vakbonden?

Economische democratie als middel voor sociale vooruitgang