Dankzij de klimaatspijbelaars heeft het klimaatdebat migratie verdrongen als hét grote thema in het maatschappelijk debat. Waar linkse partijen en stemmen het moeilijk hebben om zich te positioneren en een klare progressieve visie te brengen rond migratie, lijkt het klimaatdebat meer mogelijkheden te bieden. Klopt dat? Zorgt het klimaat voor een verlinksing van het debat? Hoe komt dat? En hoe moeten linkse partijen en stemmen daarmee omgaan?
‘Het klimaat is niet links of rechts’, hoor je vaak. Of in de woorden van Anuna De Wever: ‘Het klimaat heeft geen politieke kleur. Het staat daarboven, het belangt iedereen aan’. Dat de aarde opwarmt, is inderdaad niet links of recht, maar een feit. Dat we de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk moeten reduceren, en naar klimaatneutraliteit of zelfs nuluitstoot moeten in 2050, is de wetenschappelijke consensus, en staat los van politieke voorkeur.
Maar zoals de debatten van de jongste weken duidelijk maken, blijkt het toch moeilijk om de links-rechtstegenstelling te vermijden. Want als het over oplossingen gaat, is er helemaal geen consensus. Laten we de markt spelen, of is er veel meer overheidstussenkomst nodig? Kunnen we de concurrentie tussen bedrijven en landen zo laten, of is er samenwerking en planning nodig? Moet klimaatbeleid samengaan met sociale rechtvaardigheid, of zijn dat aparte problemen? Rekenen we op individuele verantwoordelijkheid, of zijn collectieve oplossingen beter? Kunnen we het kapitalisme wel vergroenen, of moet ons sociaaleconomisch systeem op de schop?
Dat betekent dat je het klimaatbeleid niet kan overlaten aan technocraten, experts, of exacte wetenschappers, zoals je hier en daar hoort. Politieke keuzes zijn onvermijdelijk. Of zoals Anneleen Kenis (King’s College London) het stelt: ‘Klimaatneutraal bereik je zelden politiek neutraal’.
Het voordeel van links
Volgens mij voelen velen die nadenken over klimaatbeleid daarbij aan dat links meer geloofwaardigheid heeft dan rechts als het over oplossingen gaat. Daarvoor zijn er tal van redenen, waarvan ik er hier enkele opnoem.
Ten eerste wordt bij ingrepen in de industrie meteen het gevaar van delokalisatie en de ‘concurrentiekracht’ bovengehaald, en komt er een machtige bedrijfslobby in actie om die ingrepen tegen te gaan. Een doortastend klimaatbeleid vergt dus meer controle over de private investeringen en/of een vorm van ecologisch protectionisme. Ten tweede lost de markt het probleem onmiskenbaar niet vanzelf op, en zal de overheid dus actief tussenbeide moeten komen met dwingende regulering, belastingen, planning en overheidsinvesteringen. Ten derde moet een klimaatbeleid de ongelijkheid terugdringen, omdat de rijken meer verantwoordelijk zijn voor de CO₂-uitstoot, en omdat een klimaatbeleid zijn draagvlak verliest als het niet samengaat met meer sociale rechtvaardigheid. Ten vierde is het zeer onwaarschijnlijk dat de klimaatontwrichting voldoende kan worden tegengehouden binnen een economisch systeem dat eeuwigdurende economische groei nodig heeft.
Dat werd ook duidelijk in een opiniestuk van Paul De Grauwe in De Standaard. De Grauwe schrijft daarin: ‘De vrije markt lost die massale decalage tussen individuele en collectieve rationaliteit niet vanzelf op.’ Verder beweert hij wel: ‘De oplossing is niet ideologisch gekleurd. Ze is rechts noch links, rood noch blauw.’ Maar het feit alleen al dat de ‘vrije markt’ het probleem niet vanzelf oplost, en dat overheidstussenkomst noodzakelijk is, zet vragen bij de efficiëntie van die vrije markt, en delegitimeert dus de laissez-faire ideologie. Bovendien pleit De Grauwe in zijn opiniestuk voor overheidsinvesteringen en belastingen, oplossingen die zich toch eerder aan de linkerzijde van het politieke spectrum bevinden.
Conclusie: eerder dan dat links de klimaatbeweging kaapt, zoals de CD&V-debatfiche zegt, is er dan ook een zekere logische symbiose tussen links en de klimaatbeweging.
Het geworstel van rechts
Het is voor mij dan ook duidelijk dat rechtse partijen worstelen met de klimaatproblematiek. Ik zie op dit moment vier rechtse antwoorden in België.
Ten eerste is er een deel dat à la Jean-Marie Dedecker naar het klimaatnegationisme grijpt. Het gaat daarbij niet alleen om de wetenschappelijke consensus rond de klimaatontwrichting of de rol van de mens daarin ontkennen, maar ook over het minimaliseren van de gevolgen ervan op de planeet en de mens. Aangezien 85% van de Belgen klimaatverandering als een probleem dat dringend moet worden aangepakt beschouwt, blijft dit klimaatnegationisme gelukkig marginaal.
Een tweede reactie is om zich te baseren op een geloof in technologie. Zoals Bart De Wever (N-VA) zei: ‘De jongeren moeten vertrouwen hebben in de toekomst en in de kracht van innovatie. (…) We hebben nog niet de technologie om de grote oplossingen, zeker in de energietransitie, voorop te stellen, maar die komen er wel aan.’
Het probleem daarbij is niet alleen dat uit de geschiedenis blijkt dat die technologische oplossingen vaak eerder het probleem verleggen dan oplossen, maar vooral dat het ook daarbij blijft: een geloof. Net zoals het hoogst onzeker is dat we na onze dood naar de hemel of de hel zullen gaan, kunnen we ook absoluut niet zeker zijn dat die technologische oplossingen er effectief zullen komen.
Voorlopig ziet het er niet naar uit dat er goedkope thoriumcentrales klaar kunnen zijn tegen 2050, dat de luchtvaart in 2050 volledig CO₂-neutraal kan zijn, of dat we in de tweede helft van deze eeuw massaal CO₂ uit de lucht zullen zuigen.
Dat dit ‘ecorealisme’ niet samengaat met klimaatneutraliteit in 2050 blijkt ook uit de acties van N-VA zelf. Van een tegenstem (samen met Tsjechië als enige land) tegen een Europese richtlijn rond energie-efficiëntie, over het ‘redden’ van auto’s op fossiele brandstoffen, tot het verzet om België te laten aansluiten bij de High Ambition Coalition op de Klimaattop in Polen afgelopen december (‘loze engagementen’ volgens de woordvoerster van Vlaams minister-president Geert Bourgeois). En dan is er nog N-VA-fractievoorzitter Peter De Roover die over een voorstel tot klimaatwet, opgesteld door 11 academici van 4 universiteiten, die een reductie van 95% van de CO₂-uitstoot tegen 2050 vooropstelt, het volgende zegt: ‘Aan dit voorstel ontbreekt elke sérieux, het is zelfs populistisch.’ Ecorealisme blijkt in de praktijk dus eerder econihilisme te zijn. Of ecosurrealisme, zoals het genoemd werd in een artikel in Het Laatste Nieuws waarin tal van experts brandhout maakten van de N-VA-positie rond (nieuwe) kerncentrales.
Een derde reactie zien we nu terug in de krant De Tijd en bij Wouter Beke en de rest van CD&V: waarschuwen voor ‘extreemlinks’ of het zogenaamde ‘red-baiting’. Dat is een nogal doorzichtige strategie om het eigen falen te verbloemen. Bovendien is het een zeer defensieve houding, en toont het aan dat CD&V het inhoudelijke klimaatdebat niet naar zich toe kan trekken.
Het zal ook niet werken volgens mij, om ten minste drie redenen. Eén: zoals Rutger Bregman zegt, staat er een nieuwe generatie klaar die de Koude Oorlog niet heeft meegemaakt en bij wie dat McCarthyisme niet pakt. Twee: veel van de linkse voorstellen rond klimaatbeleid, zoals hogere belastingen voor de rijken, massale investeringen in openbaar vervoer, of strenge regulering van de industrie, zijn populair. Drie: terwijl CD&V (en de andere partijen) blijven verdedigen dat er nu al heel wat gebeurd is, is het evident voor elke waarnemer dat dat meer dan ruim onvoldoende is, en is er dus veel doortastender beleid nodig.
Ten vierde is er het voluntarisme van Open VLD, dat recent heeft gekozen voor een ‘wir schaffen das’-aanpak. De vraag is natuurlijk hoe de klimaatambitie van Open VLD samengaat met de angst voor ‘betutteling’ en overheidstussenkomt, en het fetisj om het aan de markt over te laten. Daarnaast is het duidelijk dat voorstellen zoals de vlaktaks, de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd en de liberalisering van openbare diensten (zoals openbaar vervoer) een sociaal rechtvaardig klimaatbeleid onmogelijk maken. Tot slot is het opvallend dat ook Open VLD de klimaatwet niet wou ondertekenen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Waalse (centrum)rechtse partijen MR, Défi en CDH.
Rechts heeft dus een inhoudelijk probleem: geen enkele van de vier opties die ze nu aanhangen, biedt een serieuze en geloofwaardige oplossing voor de klimaatontwrichting.
Focus op de inhoud
Er is dus een consensus over de problematiek, maar een conflict over de oplossingen, waarbij linkse inhoudelijke oplossingen een merkelijk stapje voor hebben. Dat creëert natuurlijk de moeilijke vraag: hoe moet de klimaatbeweging daarmee omgaan?
Enerzijds is er een deel van de klimaatbeweging die op die consensus focust. Aangezien de klimaatproblematiek dringend is en – wat De Tijd en Wouter Beke ook mogen denken – een nieuwe Oktoberrevolutie zich niet meteen aanbiedt, willen ze vermijden dat rechts zich afkeert van een doortastend klimaatbeleid en dat het klimaatdebat in een stammenstrijd verwordt. De consensus over het probleem zorgt ervoor dat ook wie vandaag niet overtuigd links is, meegetrokken wordt in een verhaal waarin een doortastend klimaatbeleid noodzakelijk en urgent is. In die zin zijn de oproep van Anuna De Wever tot samenwerking, en het brede platform (inclusief zeer vervuilende bedrijven) van Sign For My Future begrijpelijk. Het maakt het ook gemakkelijker om de red-baiting van CD&V weg te lachen, zoals Yves Desmet mooi kenbaar maakte.
Anderzijds is er een deel van de linkse klimaatbeweging die het nu het moment vindt om te politiseren en op het conflict te focussen, die allianties van ngo’s met bedrijfsleiders aanklagen, en een antikapitalistische transitie naar voren te schuiven.
Beide posities zijn begrijpelijk. Maar wat mij betreft, moet het nu vooral over inhoud gaan. Afschaffing van de salariswagens en grootschalige investeringen in (goedkoop of gratis) openbaar vervoer? Dwingende CO₂-reducties voor de industrie, gepaard met een CO₂-grenstaks om ‘competitiviteit’ als drogreden te vermijden? Een acro-ecologische landbouw als alternatief voor de industriële landbouw gedomineerd door multinationals en grote bedrijven? Een energieplan met coöperatieve en stedelijke of nationale overheidsbedrijven dat ons naar 100% hernieuwbare energie brengt? Een rechtvaardige fiscaliteit met bijvoorbeeld een vermogensbelasting en hogere schijven voor de hoogste inkomens om de gele en de groene hesjes te verenigen? Meer overheidsingrepen en planning in de ruimtelijke ordening (ten nadele van onder andere grondbezitters en de vastgoedsector)? Een financiële sector met een publieke klimaatbank en dwingende normen voor de financiering van de transitie in plaats van een greenwashend duurzaamheidslabel?
Door die inhoudelijke voorstellen naar voren te schuiven, zal de links-rechtstegenstelling veel helderder worden dan door abstracte redevoeringen over het kapitalisme of het aanklagen van al dan niet foute allianties. Net zoals het voorstel tot klimaatwet er al voor zorgt dat N-VA, Open VLD en CD&V kleur moesten bekennen (en die kleur was duidelijk niet groen), zullen inhoudelijke discussies aantonen dat een doortastend en sociaal rechtvaardig klimaatbeleid een links beleid zal zijn. De CEO’s die nu pleiten voor klimaatneutraliteit zouden dan ook weleens voor aap kunnen staan wanneer blijkt dat de oplossingen die nodig zijn om naar nuluitstoot te gaan, niet samengaan met het vrijstellen van de belangen en winsten van hun bedrijven. De partijen die nu in theorie de consensus volgen dat we naar klimaatneutraliteit moeten in 2050, zullen met de mond vol tanden staan, en we zullen belanden in een logica waarin het ‘moedige midden’ op vlak van sociaaleconomisch beleid ferm naar links zal opschuiven.
En misschien zullen meer mensen dan overtuigd geraken van de échte reden waarom rechts worstelt met het klimaatthema: dat alleen systeemverandering de klimaatontwrichting zal tegengaan. Of zoals Greta Thunberg zei op de klimaattop in Polen: ‘If solutions within the system are so impossible to find, then maybe we should change the system itself.’
Dit stuk verscheen eerder in het tijdschrift Samenleving & Politiek.