De keuze waar de Belgische vakbonden voor staan: besparen of investeren

In vergelijking met de rest van Europa doen de Belgische vakbonden het cijfermatig nog altijd goed tot uitstekend. Met een nettosyndicalisatiegraad – het percentage werknemers aangesloten bij een vakbond – van 53 procent (in 2016) torent België ver boven het Europese gemiddelde (28%). Enkel Finland (62%), Zweden (66%), Denemarken (67%) en IJsland (90%) doen beter – niet toevallig ook landen waar vakbonden in de uitbetaling van de werkloosheidsuitkering betrokken zijn.

Maar de syndicalisatiegraad daalt in de meeste landen. In 28 van de 32 Europese landen gaat de syndicalisatiegraad achteruit. Dit verval is het sterkst in Centraal- en Oost-Europa.
Maar: terwijl de Belgische syndicalisatiegraad sinds het einde van de jaren negentig rond de 55 procent schommelde, tekent er zich voor het eerst een daling op door ledenverlies. Dit verlies (vanaf 2011) is sterker bij het ACV, maar ook het ABVV deelt in de klappen (vanaf 2014). Opvallend: de ACLVB lijkt (voorlopig) geen ledenverval te kennen. Net zoals het globale verlies verschillen tussen de vakbonden verbergt, is er natuurlijk ook verscheidenheid tussen de centrales.

Administratieve opkuis

Wat kunnen de oorzaken van de daling zijn? Er is een occasionele reden bij het ACV: een administratieve opkuis van het ledenbestand zorgde voor een zeker ledenverlies. Maar een aantal van de oorzaken is structureel. De financieel-economische crisis van 2008 tastte het industriële weefsel aan. Vooral Vlaanderen deelde in de brokken, en dus ook, en in belangrijke mate, het ACV.

Het aandeel van vakbondscentrales geworteld in de industrie in het ledenbestand nam dus versneld af. De regering-Di Rupo (2011-2014) verstrengde verder het recht op een werkloosheidsuitkering. De verlenging van de wachttijd voor jongeren maakt het moeilijker voor vakbonden om ze te bereiken. De verzuiling lijkt trouwens een verminderde rol te spelen bij jongeren om zich vakbondslid te maken. Maar in tegenstelling tot wat algemeen wordt gedacht, staan jongeren niet negatief tegenover de vakbeweging.

Bovenal verlaat een sterk gesyndicaliseerde cohort en masse de arbeidsmarkt. Dit resulteert bijna automatisch in verlies van leden… en inkomsten. Terwijl de uitgaven voor personeel en ICT blijven stijgen, nemen de financiële middelen af. En de politieke wind zit ook niet mee de laatste tijd. Bepaalde subsidies die de vakbonden voor hun specifieke werking kunnen ontvangen, zijn gedaald of afgeschaft.

Werkgevers beknibbelen op de fondsen voor bestaanszekerheid in sommige economische sectoren. En er is ook een cyclisch gegeven. Vakbonden strijken een administratieve vergoeding op voor het uitbetalen van de werkloosheidsvergoeding. Dit is een tweesnijdend zwaard. De inkomsten stijgen wanneer de werkloosheid toeneemt, maar dalen opnieuw wanneer de economie aantrekt.

Gericht besparen

En nu: wat te doen? Minder leden en dalende inkomsten noodzaken vakbonden niet per definitie om hun middelen te verschuiven, en zich sterker te engageren tot het werven van nieuwe leden. Er zijn nu eenmaal minder riskante opties voorhanden. Zo zijn het verhogen van de vakbondsbijdrage of besparingen beproefde en veilige keuzes om dalende inkomsten op te vangen. Maar het sluiten van kantoren en interne herstructureringen, via bijvoorbeeld vakbondsfusies, komen vooral neer op het beheren van ledenverlies.

Dit wil niet zeggen dat er geen besparingen nodig zijn. De keuze in de titel van deze bijdrage is daarom deels een valse keuze. Besparingen en schaalvergroting moeten vooral middelen vrijmaken om nieuwe leden te winnen. Besparen kan gericht gebeuren door bijvoorbeeld niet-essentiële voordelen, bedoeld voor huidige leden, uit te doven. Vooral ledenvoordelen waar de specifieke arbeidsmarktkennis van vakbonden niet of nauwelijks centraal staat, komen hiervoor in aanmerking.

Investeringen gebeuren bij voorkeur in groeiende economische sectoren waar vakbonden momenteel zwak staan. Vakbonden kunnen ook leren door sectoren te viseren die zich kenmerken door (schijnbaar) nieuwe vormen van werkorganisatie zoals de platformeconomie. En het is nu dat de investeringen voor nieuwe leden moeten gebeuren. Verschuivingen in de middelen kunnen nog. Het maakt ruimte vrij om te experimenteren met nieuwe, kleinschalige wervingscampagnes.

Stappen in die richting zijn al deels gezet: het ACV richtte een ‘organising’-afdeling op en lanceerde een vakbond voor freelancers, terwijl het ABVV de fight for €14’-campagne startte, geïnspireerd door de Amerikaanse ‘fight for $15’-campagne. Er is inderdaad ook een groeiende, kritische massa aanwezig in de Belgische vakbonden die kennis heeft van gelijkaardige initiativen in het buitenland, en bereid is om een meer experimentele weg in te slaan.

Maar om die weg structureel te verankeren, zal er moed, leiderschap en een kritisch debat over de toekomst van de vakbeweging (en de omgang met de klimaatcrisis) nodig zijn. Het alternatief is de weg die we al kennen uit het buitenland: een te sterke focus op het bestaande ledenbestand, met verder ledenverlies tot gevolg.

Deze bijdrage verscheen eerder op Apache.be. Kurt Vandaele is onderzoeker bij het Europees Vakbondsinstituut (ETUI) en schreef deze bijdrage op vraag van Denktank Minerva.

Betekent meer tijd minder verdienen?

Een neoliberaal Vlaams nationalisme in een VB-sausje