Het coronavirus tegen de markt

De corona-pandemie haalt wereldwijd economieën overhoop: velen voorspellen een val van de economische output te vergelijken met de Grote Depressie. De meeste landen overwegen noodmaatregelen om hun economie overeind te houden terwijl ze de verspreiding van het virus proberen in te dijken. Deze noodmaatregelen zijn van vitaal belang. Maar de coronaviruscrisis brengt diepere tekortkomingen van de kapitalistische maatschappij aan het licht: door ons economisch leven zo afhankelijk te maken van globale, onderling verweven markten, hebben we de meeste mensen extreem kwetsbaar gemaakt voor economische en sociale crises.

Op dit punt bleef de Hongaarse politieke denker Karl Polanyi, gestorven in 1964, constant hameren. Hij argumenteerde dat het ideaal zelf dat impliciet is in het kapitalisme – namelijk dat de meeste, indien niet alle, economische productie en ruil kan georganiseerd worden binnen de markt – een utopische fantasie is die uit elkaar valt wanneer ze geconfronteerd wordt met externe shocks en interne crises. Precies dat zien we vandaag gebeuren. Geconfronteerd met een collectieve bedreiging moeten we vaststellen dat de laatste veertig jaar van graduele vermarkting de weerstand van onze economie en onze samenleving hebben ondermijnd.

Beginnend in de jaren zeventig ondergingen de westerse economieën, in de eerste plaats de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, een interne transformatie in de richting van een uitbreiding van het domein van de markt. Financiële instellingen ontdeden zich van hun regulerend carcan, bedrijven werden afhankelijker van de aandelenmarkten voor hun financiering, kapitaal zwierf vrij rond in de wereld, productie reorganiseerde zich langs complexe globale toeleveringsketens. Al deze veranderingen resulteerden in economieën die steunden op een hoge mate van hefboomwerking en flinterdunne marges om er elke laatste gram winst uit te kunnen persen. De neoliberale revolutie was meer dan louter een ‘ontschotting’ van de markt: ze werd verondersteld het kapitalisme te beschermen tegen de massademocratie door het in te bedden in nieuwe, antidemocratische instellingen, waardoor de bevolking werd blootgesteld aan de willekeur van de marktmacht.

Polanyi stelde dat crises in het kapitalisme meer inhouden dan het onvermogen van bedrijven om winst te maken. Crises waren altijd al totale gebeurtenissen, die het politieke, economische en morele weefsel van de samenleving bedreigden. In deze situaties, argumenteerde Polanyi, zouden de groepen en belangen die door het marktmechanisme werden geschaad zich samenvoegen tot een ‘tegenbeweging’ die beschermende barrières tegen een op hol geslagen markt zou eisen. Polanyi stelde dus dat crises van het kapitalisme meerdere klassen tegelijk treffen, en dat tegenbewegingen tegen het kapitalisme dus altijd allianties tussen verschillende klassen vereisen.

Om deze klasse-overschrijdende effecten van de kapitalistische disfuncties te vatten, sprak Polanyi vaak van ‘de samenleving’ die zich beschermt tegen de markt. Het is zeker zo dat sommige klassen bescherming zoeken tegen de markt niet om het kapitalisme te overwinnen, maar om het te redden. Maar bij het zoeken naar bescherming zullen dergelijke klasse-overschrijdende allianties nieuwe politieke instellingen creëren die een meer fundamentele democratische transformatie van de economie mogelijk kunnen maken, hoewel ze dat niet garanderen.

De coronaviruscrisis is Polanyi’s tegenbeweging op steroïden. Geconfronteerd met een overweldigende bedreiging voor hun samenleving, kozen regeringen voor het radicale besluit om de markt op te offeren aan collectieve veiligheid. Zulke tegenbewegingen hoeven niet links te zijn. Toen Braziliaanse boeren aan het eind van de negentiende eeuw door hongersnood bedreigd werden, wendden zij zich tot religieuze profeten. Duitse werkgevers hunkerden in de jaren dertig van de vorige eeuw naar oorlogsproductie. De ‘samenleving’ van Polanyi kan dus op vele manieren gedefinieerd worden – een verzameling van marktrelaties, een perfecte rassengemeenschap, een groep van voor de wet gelijke burgers. Polanyi zelf was zich terdege bewust van de manier waarop het fascisme een antwoord bood op de crisis van het kapitalisme in de jaren dertig.

Naast het gebruik van een al te homogene ‘samenleving’ hebben critici Polanyi er vaak van beschuldigd de mate te verdoezelen waarin zijn ‘tegenbewegingen’ het kapitalisme zouden redden in plaats van het te begraven. Als de Verenigde Staten na de crisis een systeem van publieke gezondheidszorg op poten zetten, zal het zijn om de beroepsbevolking in leven en mak te houden, niet uit humanitaire of socialistische overwegingen. Maar Polanyi zag als alternatief voor zulke ‘tegenbewegingen’ louter pure, destructieve anarchie – zoals werd aangetoond door de oorlogen die Europa verscheurden van 1914 tot 1945. De tegenbeweging scheen dus iets onvermijdelijks te hebben: het ging om ofwel het voortbestaan van de markt, ofwel het voortbestaan van de mensheid.

Voorspelbaar genoeg is een van de meest opvallende slachtoffers van de pandemie veertig jaar neoliberale common sense. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk toont de wanhopige zoektocht naar mechanismen die mensen in leven kunnen houden tijdens een algemene economische crisis hoe fragiel het vangnet van de sociale zekerheid er is. Het belichaamt de brute erkenning dat de instituties die bedoeld zijn om de gaten in de markt te vullen, zoals de werkloosheidsverzekering en gratis gezondheidszorg, aan flarden zijn gerukt, gericht op het bestraffen van werklozen en hen terug de markt op te dwingen. De huidige situatie veralgemeent de crises waarmee armen, precairen en werklozen dagelijks geconfronteerd worden.

Niets garandeert dat Links vat zal krijgen op wat volgt uit de coronacrisis. Uitzonderingen zoals de inbeslagname door Podemos van privéziekenhuizen in Spanje daargelaten, ontbeert links de organisatorische capaciteiten voor een sterk progressief antwoord. De crisis heeft echter al zijn eigen onvoorspelbare tegenbewegingen in gang gezet. Plotseling wordt de willekeur van verschillende economische constructies blootgelegd: opgeschorte water- en gasrekeningen in Frankrijk, geldtransferts in de Verenigde Staten, genationaliseerde luchtvaartmaatschappijen in Italië, loonbescherming in het Verenigd Koninkrijk, en politieke leiders die zich reppen om mee te zijn met het moment.

Elk van deze maatregelen heeft zijn voor- en nadelen. Een basisinkomen kan de koopkracht op peil houden, maar is geenszins voldoende om de afbrokkelende infrastructuur in Amerika weer op te bouwen. Genationaliseerde bedrijven kunnen zo weer in private handen komen eenmaal de crisis is weggeëbd, vetgemest met publieke middelen. Injecties van geld kunnen uitgevoerd worden volgens het ‘trickle-down’-principe, en alleen werkgevers ten goede komen, niet de werknemers. Niet alle vormen van crisisbestrijding zijn links.

Hier valt een diepere les uit te trekken. Het kapitalisme blijft een intrinsiek instabiel systeem, dat crises van binnenuit genereert en kwetsbaar is voor crises van buitenaf. Het is bijvoorbeeld moeilijk om het virus af te doen als een zuiver ‘exogeen’ fenomeen, ook al verschijnt het zo op de bankbalans. Het virus kon zich alleen verplaatsen dankzij globale toeleveringsketens en ons luchtvaartsysteem. Het coronavirus zelf is deels het gevolg van de monocultuur in de Chinese landbouw. Zoals gebruikelijk dreigt het kapitalisme regelmatig om z’n eigen drager – de mens – te doden.

Opvallend genoeg hebben veel conservatieve publieke figuren dit geëxpliciteerd: wanneer we de keuze moeten maken tussen een lager dodentol en ‘de economie draaiende houden’, dan moeten we, zeggen zij, kiezen voor dat laatste. Voorlopig zijn de maatregelen misschien bedoeld om de beroepsbevolking in leven te houden – opnieuw een tegenbeweging van bovenaf voor zij die boven staan. Maar ondertussen is er een heel nieuwe ruimte ontstaan: om mensen niet alleen in leven te houden, maar hen ook een ander leven te laten leiden, waar huur, rekeningen en bazen hun bloei niet bepalen. Dat zou ook het soort tegenbeweging zijn waar Polanyi zelf op hoopte.

Anton Jäger werkt aan een doctoraat aan de University of Cambridge over de geschiedenis van het populisme in de Verenigde Staten. Samen met Daniel Zamora werkt hij momenteel aan een intellectuele geschiedenis van het basisinkomen.

Steven Klein is assistant professor of political science aan de University of Florida. Later dit jaar wordt hij lecturer aan het Department of Political Economy, King's College London.

— Deze bijdrage verscheen eerder in Tribune Mag.

Een rechtvaardiger wereld zal samengaan met deglobalisering

Het coronavirus, precaire arbeid en de ‘crisismaatschappij’