We zitten als samenleving in ongewone tijden. Na meer dan een maand in lockdown is er nog geen einde in zicht. De overheid neemt terecht een aantal drastische dwangmaatregelen om het aantal slachtoffers van COVID-19 in te perken. We worden bij wet verplicht zoveel mogelijk thuis te blijven en aan physical distancing te doen. Deze maatregelen worden gehandhaafd door de politie, maar dit gaat niet zonder slag of stoot. Er is nog veel onduidelijkheid en het lijkt erop dat de politie deze maatregelen hier en daar arbitrair handhaaft. De nog grotere discretionaire bevoegdheid in de politiehandhaving die we vandaag zien als gevolg van de crisis houdt zeker risico’s in. Zeker nu moet er dus nagedacht worden hoe we die discretionaire beslissingsruimte van agenten kunnen verbeteren.
Eerst en vooral moeten we zeggen dat we in deze enge tijden veel respect hebben voor alle hulpdiensten, maar zeker ook de politie. Zij zijn de mannen en vrouwen die op de straten onze veiligheid moeten waarborgen en zeker nu is dat niet makkelijk. We moeten echter ook waakzaam zijn voor wanpraktijken die voortvloeien uit de noodmaatregelen. Deze lockdown heeft de pijnpunten van handhaving zonder duidelijke richtlijnen helder blootgesteld. Veel mensen werden hierdoor onterecht beboet en het creëerde veel verwarring.
Maandag 23 maart is het ministerieel besluit uitgevaardigd dat de richtlijnen moest vormen voor onze samenleving in tijden van een corona-lockdown. Sindsdien zijn er al een aantal aanpassingen gebeurd en zaken versoepeld. Dit besluit verplicht ons zoveel mogelijk thuis te blijven, maar sommige zaken blijven toegelaten. Dit zorgde voor veel verwarring en creëerde een totale politionele chaos. Op sociale media regende het getuigenissen van mensen die beboet werden terwijl ze volgens de richtlijnen perfect in orde waren. Ook ontstonden er kliklijnen en gebeurden er illegale huiszoekingen bij mensen waarvan werd vermoed dat ze in hun tweede thuisverblijf verbleven of daar niet thuishoorden. Het ging er zo erg aan toe dat er zelfs meerdere meldingen van geweld opdoken. Daarbovenop deelden agenten in een aantal gemeenten GAS-boetes uit die achteraf onwettig bleken te zijn. Er mag namelijk geen GAS-boete worden uitgeschreven voor feiten die reeds door een wet worden bestraft. Dit probleem werd echter aangekaart, en zal in de toekomst wel mogelijk zijn. Ook is er de vraag of er soms geen sprake was van excessief optreden. Denk maar aan de achtervolging van Adil in Anderlecht, die overleed tijdens het vluchten voor een coronacontrole.
De vaagheid van deze maatregelen kunnen we niet aan onze politiemensen toeschrijven. Deze regering heeft bewust of onbewust gekozen om agenten meer discretionaire bevoegdheid te geven. Dit is een situatie waarin agenten veel vrijheid en een grote bevoegdheid krijgen om regels en wetten te interpreteren. Agenten krijgen dus veel speelruimte in de interpretatie van wat kan en wat niet kan. Denk maar aan de discussie over hoe ver burgers mogen fietsen.
De problematiek van discretionaire bevoegdheden is niets nieuws. Ngo’s en activisten vragen al jaren duidelijkere richtlijnen omtrent discretionaire bevoegdheden. Politieagenten moeten natuurlijk speelruimte krijgen om hun werk goed uit te voeren, maar te veel speelruimte kan zorgen voor een arbitraire politiehandhaving en kan discriminatie in de hand werken.
We zien bijvoorbeeld dat hoe meer discretionaire bevoegdheid agenten krijgen, hoe groter de kans is dat zij etnisch profileren. Dit is een (wan)praktijk waarbij agenten interveniëren enkel en alleen op basis van iemands etniciteit, afkomst of religie en niet op basis van objectieve data. Een agent mag in principe iedereen controleren op basis van iemands gedragingen. Er zijn geen specifieke richtlijnen omtrent wat verdacht is, een agent bepaalt dat volledig zelf. In het Amnesty International Vlaanderen rapport omtrent etnisch profileren hebben veel agenten het over ‘een buikgevoel’. Dit betekent dat voor de ene agent een identiteitscontrole gerechtvaardigd is, maar voor de andere niet. Vaak komen hier dan etnische stereotypen aan te pas. Denk maar aan het stereotype van ‘een donkere jongen in een hoodie’. Alhoewel dit inherent discriminerend is, kan de agent een controle wel rechtvaardigen door te zeggen dat een hoodie aanhebben verdacht is, terwijl voor een andere agent een hoodie geen enkel probleem vormt.
Gezien de aard van het beroep is een sterke politieopleiding fundamenteel. De opleiding die momenteel bestaat is veel te kort. Een aspirant-inspecteur zit gemiddeld 12 maanden op de schoolbanken en loopt 6 maanden stage. In minder dan een jaar tijd moeten mensen die voor hét instituut zullen werken dat het geweldsmonopolie mag beheren hun opleiding perfect beheersen. De opleiding moet langer en breder. Zaken als diversiteitstraining, implicit bias training en straatcultuur moeten verplicht zijn. Ook lokale aanwerving kan in grootsteden het verschil maken. Momenteel werft men federaal aan, met als uitzondering van Antwerpen, waardoor er veel inspecteurs operationeel zijn in grootsteden waar ze totaal geen feeling mee hebben, en vaak de cohesie van een metropool als Brussel gewoonweg niet begrijpen. De toekomst van de politie ligt deels in de handen van haar aspiranten. Een goed opgeleid politiekorps kan het verschil maken.
Daarnaast kan het verplicht registreren van de reden van een ID-controle of fouillering een arbitraire vorm van politiehandhaving inperken. Momenteel moet een agent een ID-controle of fouillering niet registreren noch melden. Tools als ‘stop-forms’ bestaan al in het buitenland en tonen al even hun nut. ‘Stop-forms’ zijn papieren of digitale formulieren die een agent na een controle moet invullen, waarbij hij/zij moet vermelden wat de aanleiding voor de controle was. In veel landen krijgt de gecontroleerde persoon dan een kopie, die de persoon als bewijs kan gebruiken wanneer hij/zij een klacht wil indienen. Wat zo’n registratie doet is niet alleen de agenten op het veld er bewust van maken dat er een grondige reden moet zijn om een controle uit te voeren, maar ook data creëren om wanpraktijken als discriminatie op te sporen. Daarnaast geeft het de burger – en de politieagent – een extra tool om sterk in zijn schoenen te staan bij het indienen van een klacht. De verzamelde data kunnen een licht werpen op socio-economische en geografische verschillen in de politiehandhaving. De remediëring van die verschillen kan enkel maar de geloofwaardigheid en de efficiëntie van de politie verbeteren.
Een willekeur in handhaving zaait wantrouwen. Burgers die het slachtoffer zijn van etnisch profileren zijn minder geneigd om samen te werken met onze ordediensten en in sommige gevallen lossen ze een opdracht bestemd voor de politie liever zelf op. Dit is niet alleen nadelig voor de burger, maar ook voor de politie. Veiligheid kan je enkel realiseren door een sterke samenwerking tussen politie en burger. Verschillende studies hebben aangetoond dat de politie maar een handvol misdrijven kan oplossen zonder burgers. Een sterk vertrouwen tussen politie en burger is dus cruciaal voor het algemeen belang en niet enkel voor de getroffen groepen. Zowel de politie als de burger moeten je vriend zijn.
We moeten waakzaam zijn voor wanpraktijken die voortvloeien uit noodmaatregelen. In tijden van een crisis wordt onze democratische rechtstaat het meest getest. Onze beleidsmakers, nu een noodregering, moeten drastische maatregelen nemen zonder daarmee een gevaarlijk precedent te creëren, maar ook na de crisis moeten we reflecteren over hoe het beleid van de afgelopen 25 jaar (lees: na de politiehervormingen) tot een arbitraire vorm van handhaving heeft kunnen leiden.
Dit is een gastbijdrage van Yassine Boubout, expert in politionele zaken. De bijdrage verscheen eerder bij Apache.