Energiesubsidies zijn niet genoeg

De energieprijzen swingen momenteel de pan uit. Vooral de gasprijzen zijn de boosdoener. Stijgende energieprijzen veroorzaken vaak behoorlijk wat stress bij politici. Samen met voedselprijzen hakken energieprijzen stevig in het gemiddelde gezinsbudget. De vraag naar energie is namelijk niet elastisch: ze kan amper worden aangepast wanneer de prijzen de hoogte in schieten. Hoewel gezinnen de verwarming een graad kouder kunnen zetten en nog iets bewuster om kunnen gaan met hun energieverbruik, zit hier zeker voor de armste gezinnen weinig marge op.

Momenteel grijpt de overheid naar de klassieke recepten van subsidies en tijdelijke prijsverlagingen. Hoewel het een welkome oplossing is voor velen, brengt ze op langere termijn weinig zoden aan de dijk. Energiearmoede wordt op deze manier niet weggewerkt. Het verleden toont echter aan dat er andere recepten zijn die een meer duurzame oplossing kunnen vormen voor het probleem.

De roep om de kosten van levensnoodzakelijke producten zoals gas en elektriciteit te drukken krijgt in de Wetstraat steeds weerklank. Dit past in een eeuwenoude traditie. Energie en voedsel zijn basisvoorzieningen waar de normale marktwetten niet zomaar op losgelaten kunnen worden. Al sinds de middeleeuwen komen overheden tussen om energieprijzen te reguleren, de voorraden te beheren en noodplannen te voorzien in tijden van schaarste. Tussen de 16e en 19e eeuw was het ook vanzelfsprekend om hout, turf of kolen te voorzien voor gezinnen of individuen in nood. Liefdadigheidsinstellingen zoals heilige-geesttafels, de tegenhangers van onze sociale zekerheid, voorzagen geld of energiebronnen (hout, turf of kolen) in uitzonderlijk koude winters. Dit principe wordt vaak een morele economie genoemd, in tegenstelling tot de harde wetmatigheden van de vrije markt.

De huidige maatregelen sluiten sterk aan bij die principes. In oktober bereikten de begrotingsonderhandelaars de overeenkomst om het uitgebreide sociaal tarief te verlengen en de gerechtigden van dat tarief een eenmalige korting te geven van 80 euro. Daarnaast wordt er 16 miljoen euro uitgetrokken voor een fonds voor gas en elektriciteit waarop gezinnen die geen recht hebben op het sociaal tarief via het OCMW een beroep kunnen doen. Ten slotte kunnen aanpassingen aan de huidige accijnzen en belastingen op termijn de prijzen uitvlakken wanneer plotse prijsschommelingen zich voordoen.

Toch is er een fundamenteel verschil tussen onze huidige situatie en de premoderne periode. Tijdens de late middeleeuwen bestond in grote delen van Europa een economisch model dat niet gebaseerd was op privébezit en commercieel winstbejag, maar op collectieve rechten en subsistentie. Dit vond je voornamelijk op het platteland waar bijvoorbeeld akkers, heidegebieden en bossen collectief beheerd en gebruikt werden. In deze gemeenschappen was brandstof vaak een basisrecht. Dorpsleden konden hout sprokkelen in de omliggende bossen of turf steken op de heide. In de 16e eeuwse Kempen kon een gezin minstens een halve dag per jaar turf steken in het gehucht Terloo. In de andere dorpen wordt enkel verwezen naar het feit dat ze niet meer mochten steken dan wat ze nodig hadden. Bovendien gaven dorpen en steden – zoals Arendonk in 1449 – het recht aan hun inwoners om op hun eigen erf bomen en struiken te planten waarvan het hout gebruikt kon worden als energiebron. Ten slotte kregen landarbeiders soms brandstof als onderdeel van hun loon.

Hoewel de turfsteekcapaciteiten van de gemiddelde Kempenaar moeilijk in te schatten zijn, konden gezinnen met deze collectieve rechten op een fundamentele en duurzame manier aan hun energienood voldoen, zonder zich op een volatiele energiemarkt te begeven. Afhankelijk van de regio en de beschikbaarheid van hout en turf, konden gezinnen hun hele of toch minstens de helft van hun brandstofvoorraad op deze manier verzamelen. Het is opvallend om te zien dat in Kempense boedelinventarissen uit de 18e eeuw bij verschillende gezinnen ruime energievoorraden geregistreerd stonden, terwijl stedelingen of gemeenschappen zonder zulke rechten in tijden van energieschaarste vaak snel in de problemen kwamen.

Terwijl het niet aangewezen is om vandaag opnieuw onze collectieve houtrechten op te eisen of onze weinige resterende venen leeg te roven, kunnen we misschien wel lessen trekken uit het verleden. Subsidies en belastingverlagingen zijn prima crisismaatregelen, maar zonder duurzame oplossingen om energiearmoede fundamenteel te bestrijden zijn ze niet veel waard. Waarom investeren we geen extra middelen in vormen van hernieuwbare energie die potentieel collectief beheerd en gebruikt kunnen worden? Net zoals in het verleden kunnen overheden of instellingen zoals het OCMW investeren in energiebronnen, zoals windmolens of zonnepanelen en de energie of de opbrengsten daarvan reserveren om de energiearmoede aan te pakken. In plaats van te privatiseren en de logica en volatiliteit van de markt als norm te hanteren, kan de overheid erkennen dat energie een basisvereiste is voor iedereen. In plaats van subsidies en belastinggeld in een bodemloze put te werpen, kunnen deze budgetten geïnvesteerd worden in duurzame energiebronnen die op een langdurige en consequente manier aan de energienoden kunnen voldoen.

Zorginstellingen en overheden bezaten in het verleden een uitgebreid patrimonium om voedsel en energie te voorzien. De gronden van het OCMW die vandaag ondanks het uitgebreide protest verkocht worden zijn daar een voorbeeld van. Kunnen we niet beter deze trend omkeren en herinvesteren in kapitaalsgoederen zoals land en duurzame energiebronnen, zodat energiecrisissen met de ergste uitwassen voor de armste en zwaksten in de maatschappij misschien echt tot het verleden behoren?

Deze bijdrage verscheen eerder bij SamPol

Waar blijft dat vaccin voor het volk?

Geen draagvlak voor klimaatmaatregelen? Dat excuus snijdt geen hout