Om de grote filosoof Kermit te parafraseren: 'It's not easy being red'. Sociaaldemocraten zitten al lang in de hoek waar de klappen vallen. Daar zijn al veel goede verklaringen voor gegeven. Zo is er toch nog één groep voor wie sociaaldemocraten veel werkgelegenheid hebben kunnen scheppen: analisten van haar neergang.
Sommige verklaringen voor de problemen van sociaaldemocraten verwijzen naar structurele economische processen zoals desindustrialisering, automatisering of globalisering. Andere geven sociaaldemocratische partijen zelf de schuld, en refereren dan vooral aan het inruilen van een traditioneel links programma voor de derde weg, neoliberalisme met een zachter randje. Sinds die vermaledijde derde weg zouden sociaaldemocraten ook geen nieuw wervend verhaal meer hebben.
Er is volgens mij een belangrijke structurele politieke verklaring die tot nog toe onderbelicht is gebleven. Het succes van sociaaldemocraten is afhankelijk van het vertrouwen van burgers in de capaciteit van de overheid om hun welzijn te verhogen. Dat maakt sociaaldemocraten kwetsbaarder dan andere politieke partijen.
Primaat van de politiek
Het fundamentele principe van de sociaaldemocratie is dat het welzijn van burgers niet afhankelijk mag zijn van marktdynamieken, maar gegarandeerd moet worden door democratisch politiek ingrijpen. Een sterke overheid moet ongelijkheid en andere negatieve effecten die een markteconomie creëert corrigeren.
Voor sociaaldemocratische partijen is het dan ook erg belangrijk dat de overheid goed werkt, en dat burgers veel vertrouwen hebben in politiek. Wanneer links aan de macht is, dan moet het laten zien dat overheidsingrijpen weldegelijk tot welzijnsverbetering leidt.
Als kiezers teleurgesteld zijn in beleidsresultaten, ook als de oorzaken daarvan eigenlijk buiten de controle van de regering liggen, dan verliezen linkse partijen meestal twee keer. Ze zullen afgestraft worden bij de volgende verkiezingen, maar hun kansen op lange termijn worden ook aangetast door het verminderde vertrouwen van kiezers in de overheid.
Starving the beast
Dat is anders voor economisch rechtse partijen. Hun ideologische positie is dat zoveel mogelijk ruimte aan de markt moet worden gelaten, omdat die qua welzijnscreatie superieur is aan de overheid. Als zij aan de macht zijn, en het overheidsbeleid resulteert niet in algemene vooruitgang, dan kunnen ze altijd zeggen dat dit alleen maar hun gelijk aantoont dat overheidsingrijpen niet werkt.
Met hun starving the beast-strategie konden rechtse politici als Ronald Reagan en Margaret Thatcher zo twee keer scoren. Met belastingverlagingen plezierden ze rechtstreeks hun achterban, en dat de uitgeholde staat vervolgens minder goed (sociaal) beleid kon voeren, paste in hun ideologische verhaal over een ineffectieve overheid.
Oppositie voeren met de handrem erop
Ook in oppositie bevinden linkse partijen zich in een moeilijkere positie. Ze moeten het door hun tegenstanders gevoerde beleid bekritiseren, maar er tegelijkertijd over waken dat ze daarmee het vertrouwen van de burgers in de overheid zelf niet ondergraven. Rechtse partijen hebben veel minder reden om zich in te houden. Als hun ondubbelzinnig inhakken op de regering ook het wantrouwen in de overheid voedt, dan is dat ideologisch mooi meegenomen.
Eenzelfde mechanisme geldt voor politieke schandalen. Misbruik van publieke functies is helaas te vaak voorgekomen op links, maar niet noodzakelijk meer dan bij rechts. Toch blijven schandalen meer kleven aan linkse politici dan aan rechtse. Als wantoestanden het vertrouwen in de goedheid van de overheid ondermijnen, dan is dat desastreus voor links. Rechts kan zeggen dat die schandalen hun standpunt over politiek bewijzen, dat ook maar bevolkt wordt door actoren die enkel met hun eigenbelang bezig zijn.
Speaking truth to which power?
Ook de medialogica werkt nadelig voor links. In politieke verslaggeving focussen de media meer op wat fout dan op wat goed loopt. Vandaag is er minder berichtgeving over België dat de internationale vaccinatierangschikking aanvoert, dan toen ons land begin dit jaar onderaan bengelde.
Dat is begrijpelijk in het licht van het 'speaking truth to power'-motto van de vierde macht, maar het is politiek niet onschuldig. Het speelt in de kaart van het rechtse discours over het onvermijdelijke falen van de overheid.
Bovendien besteden de media veel meer aandacht aan wat misloopt bij de overheid dan wat fout gaat in de markt, en dus omgekeerd op vlak van successen. Als de ideeënstrijd tussen links en rechts gaat over respectievelijk het aanpakken van marktfalen versus het vermijden van overheidsfalen, dan zetten de media vandaag vooral het tweede perspectief kracht bij.
Zo werd in de eerste fase van de coronacrisis het tekort aan mondmaskers en ander medisch materieel eerder toegeschreven aan de politieke beslissing om stocks te vernietigen dan aan bedrijfsbeslissingen om de productie naar Azië te verplaatsen. Het lof over de snelle vaccinproductie ging dan weer meer naar de grote farmabedrijven dan naar de overheid, ook al was die laatste onontbeerlijk bij de opleiding van onderzoekers of prefinanciering van onderzoek en productie.
In het algemeen worden bedrijfsleiders door de media veel zachter aangepakt dan politici. In portretstukken worden ze vaak gevierd om hun successen en mogen ze ongestoord hun mening geven over van alles en nog wat. Terwijl de macht de voorbije decennia duidelijk is verschoven naar de markt en haar winnaars, is de speaking truth to power praktijk van de media nog niet gevolgd.
Met dit stuk wil ik geen apologeet spelen voor of medelijden wekken met de sociaaldemocratie. Voor progressieven is het wel goed om ervan doordrongen te zijn dat het cliché dat vertrouwen te voet komt en te paard vertrekt, voor hen extra geldt. Voor wie links een warm hart toedraagt, kan het nuttig zijn te beseffen dat kritische controle op de politiek uiteraard belangrijk is, maar dat onevenwichtig negatieve berichtgeving niet onschuldig is, en in de kaart van rechts speelt.
Deze bijdrage verscheen eerder op Knack.be