De vraag hoe we mensen langer aan het werk kunnen houden staat deze week centraal op de federale werkgelegenheidsconferentie. Daarbij wordt vooral gedacht aan financiële prikkels: wie langer werkt, wordt beloond met een hoger pensioen. De kwaliteit van werk is echter minstens even belangrijk. Democratie op de werkvloer is de sleutel om die arbeidskwaliteit te verbeteren, en van harmonieuze eindeloopbanen een realiteit te maken.
Enkele jaren geleden onderzochten we de kwaliteit van het werk in één zeer specifieke beroepsgroep. We vergeleken werknemers met exact dezelfde taken, maar andere werkcontexten. Sommige werkten in kleine bedrijven, samen met de baas op de vloer. Bij anderen reed de directeur met een Maserati. Sommigen hadden een vast loon, anderen productiepremies. Enkelen hadden een vertegenwoordiging, bij anderen werd geen inspraak geduld.
Een van de meest opvallende resultaten ging over de werkbaarheid op langere termijn. We vroegen de werknemers of ze hetzelfde werk zouden kunnen doen op latere leeftijd. Werknemers in goede jobs met veel autonomie, werkzekerheid en niet té veel werkdruk waren positief ingesteld. Voor degenen met minder autonomie, weinig of geen controle over hun werktaken, gebrekkige inspraak en een hoge werkdruk was dat simpelweg ondenkbaar.
Daar leren we twee belangrijke zaken uit. Allereerst dat arbeidskwaliteit de sleutel is voor wie langer werken mogelijk wil maken. Maar vooral dat arbeidskwaliteit niet zo zeer bepaald wordt door de concrete inhoud van je werk, maar wel door de organisatie ervan. Door de keuzes van je baas dus.
Hierop invloed uitoefenen is niet simpel. De overheid kan moeilijk in alle bedrijven gaan kijken hoe het werk wordt georganiseerd. Maar gelukkig kunnen werknemers dat wel. Door democratie op het werk te versterken, in de vorm van sterkere werknemersinspraak en vertegenwoordiging, kan het beleid toch impact hebben op arbeidskwaliteit, en daarmee op de werkbaarheid van jobs op langere termijn.
Als we kijken naar cijfermateriaal zien we hetzelfde patroon: in landen met een sterke vertegenwoordiging van werknemers op ondernemingsniveau, genieten werknemers een hogere mate van autonomie, zijn ze minder blootgesteld aan zware fysieke belasting, krijgen ze meer opleidingskansen, is er een beter beleid rond psychosociale risico’s, en ligt ook de verloning hoger. Nogal wiedes dat werknemers er ook meer tevreden zijn en er langer aan de slag willen blijven. Meer werknemersinspraak zorgt consequent voor een betere beoordeling van arbeidskwaliteit, en tot langere loopbanen.
In België is er op beide vlakken werk aan de winkel. Jaar na jaar noteert de Vlaamse werkbaarheidsmonitor een stijging van de problematische werkdruk. Eind 2018 waren meer dan vierhonderdduizend werknemers langer dan één jaar arbeidsongeschikt. Een grote meerderheid van hen zijn oudere arbeiders, die hun zware job niet meer konden volhouden. We zien ook pieken van arbeidsongeschiktheid, eerder van kortere duur, bij late twintigers en jonge dertigers, een groep die lijkt te worstelen met de combinatie van werk en jonge kinderen. Als werken aan de start én het einde van de loopbaan ziek maakt, loopt er iets grondig fout.
Ook op het vlak van vertegenwoordiging is er ruimte voor verbetering. In grote bedrijven zijn verplichte vormen van inspraak, zoals een comité voor preventie en bescherming op het werk, een ondernemingsraad, of een vakbondsafvaardiging goed verankerd. Maar dit ontbreekt in veel kleine bedrijven én in de praktijk is de invloed beperkt: werknemers worden misschien geïnformeerd, hoogstens geconsulteerd over bedrijfsbeslissingen. Maar als het gaat over de zaken met een sterke invloed op de arbeidskwaliteit, zoals de algemene koers van het bedrijf of de organisatie van het werk, blijft het management in België vaak doof voor de zeg, de ervaringen, en de voorstellen van hun werknemers.
Democratie op het werk werkt. Als we Zweden achterna willen, met een werkgelegenheidsgraad van boven de 80 procent, dan moeten we (net als zijn) inzetten op hoogwaardige jobs door een sterke democratie op het werk.
— Deze bijdrage verscheen eerder in De Morgen.