Het probleem is niet dat er geen werk bijkomt. Het probleem is dat het werk slecht verdeeld is.

Als maar genoeg mensen een verhaal herhalen, ontstaat een waarheid waartegen geen mens is opgewassen.

Het Belgische verhaal is snel verteld: België is een ziek land, log en veroordeeld tot inertie, aan zijn ziekbed gekluisterd door een loodzwaar, strak gespannen deken van wetten en regels die elke zin tot initiatief in de kiem smoren. Terwijl onze buurlanden vol energie en dadendrang vooruitstormen, kunnen wij ons er nauwelijks toe brengen eens te krabben aan een jeukend plekje. Pijnlijk voorbeeld: het compromis van de arbeidsdeal, door de experten verzameld rond het ziekbed van de patiënt al weggehoond nog voor de inhoud bekend was.

Het fundamentele probleem is immers (zo zegt men) dat België er alles aan doet om het scheppen van werk zo moeilijk mogelijk te maken. Een bedrijf zou wel gek zijn om hier te investeren en meer werk te creëren, zo zeer zit werk in ons land gevangen in een web van regels. Alleen een drastische kuur kan de patiënt weer op de been helpen.

Maar klopt het wel dat dit de Belgische ziekte is? Klopt het dat er in ons land zo veel minder werk bij komt, omdat het scheppen van werk hier op alle mogelijke manieren ontmoedigd wordt? Of schuilt er wat anders onder onze lagere werkgelegenheidsgraad?

Enkele cijfers op een rij. Nooit waren meer mensen aan het werk in België. Op het dieptepunt, midden jaren 80, waren minder dan 36 Belgen op 100 aan de slag. Vandaag is dat gestegen naar meer dan 43 op 100 - ondanks de vergrijzing. Tussen 1995 en 2019 steeg het aantal effectief gewerkte uren in België met meer dan een kwart: ongeveer evenveel als in Nederland, dubbel zoveel als in Frankrijk, drie keer zoveel als in Duitsland. Men kan tegenwerpen dat de vergelijking mank loopt: precies omdat Duitsland het zo lang zo slecht deed, koos het begin jaren 2000 voor drastische hervormingen. Vanaf 2005, het Duitse dieptepunt, steeg het aantal gewerkte uren er met 11 procent: een heus wonder. En wat met ons gestolde landje? In dezelfde periode steeg het aantal gewerkte uren hier met 15 procent.

Het probleem is niet dat er geen werk bij komt. Het probleem is dat dit werk slecht verdeeld is. Veel meer dan in Duitsland en in Nederland werken we in voltijdsbanen, en werken beide partners in een koppel allebei voltijds - en blijven anderen achter, zonder job.

Maar tegelijk met de scherpe stijging van het aantal gewerkte uren zien we een al even scherpe stijging van de uitval uit werk. De werkbaarheid van het werk gaat er jaar na jaar verder op achteruit, met een opvallende stijging van de acuut problematische werkdruk. Bijna twee op de drie kortgeschoolde arbeiders en meer dan de helft van het zorg- en onderwijspersoneel gaf in 2019 aan dat hun werk niet werkbaar is. Is het toeval dat zoveel werkers afhaken?

De gevolgen zijn ernaar. Eind 2018 waren meer dan 400.000 werknemers langer dan één jaar arbeidsongeschikt: een stijging met een kwart in amper vier jaar tijd. Arbeiders werken - tot het op is. Maar we zien ook een piek in de (korterdurende) arbeidsongeschiktheid bij jonge dertigers, wanneer velen onder hen aan een gezin beginnen: beide partners van het koppel aan het werk, een eigen huis, een eerste kind - en plots stopt het.

Als België ziek is, is dit misschien de ziekte. Als ‘meer mensen aan het werk’ het doel is, moeten we werk maken van arbeidsherverdeling, en de mensen die aan het werk zijn aan boord houden. Het goede nieuws: we weten dat het kan, en hoe het kan. De inspraak van werknemers in de organisatie van hun werk speelt een doorslaggevende rol in het verbeteren van de arbeidskwaliteit. In landen met een sterkere vertegenwoordiging van werknemers op ondernemingsniveau hebben ze meer autonomie, zijn ze minder blootgesteld aan zware fysieke belasting, krijgen ze meer opleidingskansen, en bestaat er een beter beleid rond psychosociale risico’s. Waardoor ze ook langer aan de slag kunnen blijven. Precies, dus, de heilige graal van het arbeidsdebat.

Willen we meer mensen aan het werk krijgen, en willen we ervoor zorgen dat de mensen die aan de slag zijn ook aan de slag kunnen blijven, moeten we dus werk maken van werknemersinspraak. Ons land doet het op dit vlak veel slechter dan de ons omliggende landen. Nergens geeft het management van bedrijven aan dat de inspraak van de werknemersvertegenwoordiging op hun beslissingen minder van tel is dan hier: werknemers mogen hun mond opendoen, luisteren doet men niet.

Een arbeidsdeal die een verschil maakt, begint met een juiste diagnose. En we zullen de diagnose niet juist krijgen als we niet luisteren naar de stem van wie uitgeput afhaakt.

— Deze bijdrage verscheen eerder in De Morgen.

10 maatregelen om de energiecrisis te verlichten

Pierre Wunsch heeft het parlement iets uit te leggen