De lobby van het bedrijfsleven is zijn geld meer dan waard. België is een onaantrekkelijk investeringsland, zo herhaalden zij en bleven zij maar herhalen, en zonder bedrijven die willen investeren geen economische groei, geen jobs, geen welvaart. Wil België niet verder wegzinken in het moeras, moet de fiscale druk op bedrijven dus verlicht worden. De regering luisterde.
De vraag is of dit verhaaltje meer is dan louter een verhaaltje.
Vergelijk België met de ons omliggende landen. Nergens investeren bedrijven verhoudingsgewijs méér dan in België. Meer: tussen 1995 en 2015 heeft België zijn voorsprong nog uitgebouwd. Of we België nu vergelijken met Nederland, met Duitsland, of met Frankrijk: telkens opnieuw zien we een verschuiving van investeringen van het buurland naar ons land.
Verhelderend is wat er gebeurd is in het Verenigd Koninkrijk, binnen West-Europa een pionier in het verlagen van de vennootschapsbelasting in de hoop extra investeringen aan te trekken: de investeringen zijn er de laatste twintig jaar stelselmatig op achteruit gegaan — terwijl ze in België zijn blijven stijgen.
De verklaring hiervoor is eenvoudig. Een bedrijf dat zijn productie wil verhogen, kan dit op twee manieren doen: ofwel het aantal werkuren opdrijven, ofwel investeren in technieken die de productie per gewerkt uur opdrijven. Het investeringsgedrag van bedrijven wordt in grote mate bepaald door een afweging tussen de kost van arbeid enerzijds en mogelijke productiviteitswinsten door extra investeringen anderzijds. De relatief hogere lonen in België (met inbegrip van de socialezekerheidsbijdragen) schrikken bedrijven dan ook niet af om te investeren, integendeel. Precies omwille van de hogere lonen loont het de moeite voor bedrijven om te investeren in kapitaalintensieve maar arbeidsbesparende technologieën die de arbeidsproductiviteit opdrijven.
Het goede nieuws is dat dit een virtueuze cirkel op gang trekt. Dankzij de investeringen in productiviteitsverhogende technologieën creëren Belgische werknemers steeds meer toegevoegde waarde per gewerkt uur, en dit schept ruimte voor een verdere verhoging van de lonen. Tegelijk kunnen investeerders in het kapitaal ook een groter deel van de koek opeisen, want de productiviteitswinsten zijn in hogere mate te danken aan die kapitaalinvesteringen. Hogere lonen, meer kapitaalinvesteringen, en een hogere productiviteit zijn zo intrinsiek met elkaar verbonden, tillen elkaar steeds hoger, en zorgen zo op langere termijn ook voor een grotere welvaartstoename.
In landen waar de lonen relatief gezien achterblijven, vindt net het omgekeerde proces plaats: omdat de lonen er lager liggen, zijn ook kapitaalinvesteringen minder aantrekkelijk, maar zonder die investeringen zal ook de productiviteitsgroei achterblijven, waardoor er ook geen ruimte gecreëerd wordt voor mogelijke loonsverhogingen. Zie, bijvoorbeeld, het Verenigd Koninkrijk. Ondanks een substantiële verlaging van de vennootschapsbelasting blijven de investeringen achter. Ze lonen de moeite niet: arbeid is er relatief gezien goedkoop genoeg om niet te moeten investeren in productieverhogende technologieën. Het gevolg: de productiviteit van de Britse bedrijven hinkt steeds verder achterop. De lagere lonen en een lagere productiviteit bestendigen elkaar, en leiden op termijn ook tot lagere welvaartsgroei.
De forse verlaging van de vennootschapsbelasting maakt daarin geen enkel verschil: bedrijven nemen de verlaging van de vennootschapsbelasting dankbaar in ontvangst, en parkeren de extra winst die ze zo maken op hun al goedgevulde rekening. En de begroting, die blijft achter met een gat, dat anderen wel zullen vullen.
Deze opinie verscheen eerder in De Morgen.