Of mijn Coolblue-pakje goed is aangekomen, en of ik misschien feedback heb? Ik was in 2014 reeds een tevreden klant, en toevallig net aan het lezen over de lopende discussie over zondagswerk bij postbedeling. In een opwelling schreef ik als feedback dat ik bezorgd was of Coolblue in zijn onderhandelingen over pakketbedeling in België neerwaartse druk zet op de arbeidsvoorwaarden. Onverwacht kreeg ik een handgeschreven kaartje in de bus van “Robin van Coolblue”, waarin hij me verzekerde dat ik “gerust op beide oren mag slapen”, en dat de compensatie voor zondagswerk in orde was. Van klantenservice gesproken.
Of Robin gelijk heeft over druk tijdens onderhandelingen in België, weet ik niet. Maar het contrast met de publieke communicatie van Coolblue’s Belgische sectorgenoten is alleszins hemelsbreed. De laatste vier jaar krijgen we een gedurige litanie over hoe onze arbeidsvoorwaarden, regulering en werknemersinspraak de concurrentie met Nederlandse en Duitse bedrijven onmogelijk maken, en hoe dit het doodvonnis zal betekenen voor de distributie en logistiek in ons land.
Deze klaagzang vindt een luisterend oor bij de regering. De akkoorden die de afgelopen jaren onderhandeld zijn tussen de sociale partners over bv. weekend- en nachtwerk bleken niet voldoende voor sectorfederaties, dus het zomerakkoord bevat een reeks maatregelen om de arbeidsmarkt “verder te flexibiliseren”. Bijvoorbeeld “flexi-jobs” in de distributiesector, het verder uithollen van regels voor nachtarbeid bij e-commerce, en het niet naleven van het minimumloon voor jonge werknemers.
Klaagzang op basis van drie ficties
Dat deze klaagzang zo dominant is in het publieke debat, en men dit soort maatregelen naar voren kan schuiven als geloofwaardige oplossingen, is gebaseerd op drie ficties die in stand worden gehouden. Ten eerste dat de maatregelen niet strijdig zijn met de werkbaarheidsagenda. Twee, dat we met dit soort maatregelen er als samenleving op vooruit zullen gaan en ten derde, dat er geen arbeid(er) achter het pakje zit dat zondagochtend in onze brievenbus ligt.
De eerste fictie waar woordvoerders een kluif aan zullen hebben om verkocht te krijgen, is dat deze maatregelen de werkbaarheidsagenda niet verder onderuithalen. De Ronde Tafels “Werkbaar Werk” staan al niet bijster stabiel meer na het niet-akkoord over zware beroepen, en de werkbaarheidsmonitor die in dalende lijn gaat. Dat politici of sociale partners een compromis verkopen onder de noemer “werkbaar én wendbaar” of met een “deregulering betekent meer vrijheid”-sticker erop, valt vanuit tactisch standpunt te begrijpen, en mogelijk zelfs te verdedigen.
Echter, dat betekent niet dat de rest van ons veel geloof moet hechten aan het idee dat de werkbaarheid niet geschaad wordt – of zelfs verbetert – door maatregelen die de contractuele onzekerheid verhogen, de arbeidsvoorwaarden voor werknemers met een zwakke arbeidsmarktpositie verlagen, en het toezicht op de invoering van zwaardere werkregimes verminderen. Een werkregime zoals nachtarbeid is bijvoorbeeld zowat het enige waar de sociale partners het momenteel over eens zijn als criterium voor een zwaar beroep. Dit soort zaken invoeren in sectoren die reeds onderaan bengelen in metingen van arbeidskwaliteit, is een probleem oplossen door elders een nieuwe set problemen te creëren.
Niet dat er geen ruimte is om in de context van veranderende marktomstandigheden andere manieren van arbeidsorganisatie te proberen, temeer omdat de effecten hiervan vaak sterk context-afhankelijk zijn. Arbeidsvormen die in Noorwegen met plezier door de sociale partners gezamenlijk ingevoerd worden, worden in de VS eenzijdig door werkgevers opgelegd, met duidelijk verschillende impact op werknemers én bedrijfsprestaties. Dit is een terugkerende onderzoeksbevinding: betrek werknemersvertegenwoordigers bij bijvoorbeeld het invoeren van meer flexibele “high performance work practices”, en de positieve effecten voor de onderneming worden versterkt, terwijl de negatieve effecten voor de werknemers getemperd worden. Echter, de huidige vraag vanuit de sectorfederaties en de koers van de regering is juist om die werknemersinspraak via sociale dialoog te verminderen.
Vrijemarktpleidooi voor regulering
Een tweede fictie die men hoog houdt, is dat het wegnemen van “obstakels” zoals regels rond arbeidstijden absoluut noodzakelijk is voor “de concurrentie”, en dat deze concurrentie uiteindelijk in ons voordeel is. Dat dit soort deregulering standaard niét in het voordeel is van de betrokken werknemers, is als een open deur intrappen. Echter, ook de bedrijven zélf en de samenleving zijn niet noodzakelijk beter af.
Coolblue heeft me jaren geleden als klant gewonnen door de combinatie van een technisch moderne website, een fysieke winkel vlakbij in Antwerpen met goed getrainde en tevreden medewerkers, en een Nederlandstalige helpdesk i.p.v. de geoutsourcete variant achter een numeriek keuzemenu. En hiervoor betaal ik graag iets meer per product dan bij een andere e-commercewebsite. Echter, gaat de sector verder inzetten op de “low road”-strategie van verminderen van kosten, lonen en arbeidsvoorwaarden, dan mag Robin van Coolblue mij nog veel beloven, de pluspunten waarvoor ik bij hen klant ben komen dan onder druk te staan.
En zelfs indien alle ondernemingen in de sector zouden aanvoelen dat met een mondiaal, online speelveld zo’n “low road”-strategie op termijn zelfdestructief is, toch kan de concurrentiedynamiek ze gezamenlijk dwingen naar deze suboptimale marktuitkomst voor zowel ondernemingen als klanten. Dit is het idee achter Wolfgang Streeck’s invloedrijke concept van “beneficial constraints”: er zijn bepaalde beperkingen nodig, zodat de concurrentiedynamiek gedwongen wordt in de richting van “high road”-innovatiestrategieën.
Dus ook vanuit een liberale marktlogica valt bepaalde regulering perfect te verdedigen en af te dwingen. Wat zijn we op langere termijn, in een open economie gericht op innovatie, met “zombiebedrijven”, die overleven dankzij een mix van uitzonderingsregimes, bijdrageverminderingen en het naar onder drijven van de arbeidsvoorwaarden? Dit perspectief verklaart ook de frappante vaststelling dat in open economieën zoals in België, de druk van (sociaal overleg voor) hogere lonen net investeringen in R&D verhoogt: creatieve destructie van ondernemingen die inzetten op “low road”-strategieën i.p.v. op innovatie.
En ik wens de Belgische economie zeker geen brutale creatieve destructie toe, maar men kan zich wel afvragen of er niet juist wat meer druk om te innoveren nodig is, i.p.v. weer een set uitzonderingsregimes ter ondersteuning van de huidige strategie. De “klassieke” Belgische retailers hebben – net als hun buitenlandse tegenhangers – in principe al een paar decennia ervaring met e-commerce, via o.a. het omvormen van hun vroegere postorderbedrijven tot websites gelinkt aan (afhaalpunten van) hun fysieke winkels. Dat zij met hun naambekendheid, nodige kapitaal, goede inplanting en logistiek netwerk op dit punt toch zijn voorbijgestoken door kleine, nieuwe spelers, zegt waarschijnlijk meer over het innovatievermogen dan over de arbeidsregulering in België.
Onzichtbare arbeid achter onze pakketjes
De derde en laatste fictie die men in stand houdt, is het plaatje van een sector met onzichtbare arbeid en werknemers. Dit beeld wordt deels gecreëerd doordat berichtgeving zich graag richt op de technische frontstage waarachter de logistiek van ons pakketje is weggestopt, net zoals de aura van hippe apps en Silicon Valley’s claims van “disruptive innovation” de rauwe werkelijkheid van arbeidsvoorwaarden en conflicten bij bijvoorbeeld Uber en Deliveroo verhullen. Het is veel leuker – ik pleit ook schuldig – om te lezen over evoluties in de e-commerce en de logistiek zoals datamining-based recommendation systems, order picking robots en delivery drones, dan over de vaak zeer prozaïsche realiteit in een logistiek centrum. Tegelijkertijd en meer fundamenteel worden we in deze discussies ook steeds aangesproken op onze corporatistisch-nationale identiteit – “wij verliezen e-commercejobs aan de Hollanders!” – en vooral onze identiteit als consument – “we willen graag zondag pakjes tot aan je zetel brengen, maar die vakbonden liggen dwars!”.
Deze technologische aura en identiteitsappel leiden ertoe dat we de arbeid(er) achter dat pakje grotendeels vergeten. En wanneer we ons hiervan bewust zijn, is dit besef moeilijk te vertalen in identificatie en solidariteit met de betrokken werknemers.
Want ergens weten we wel dat de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden achter onze next-day deliveries niet zo rooskleurig zijn. Dat, wanneer we een scherp geprijsd product vrijdag vlak voor middernacht bestellen en zaterdagvoormiddag gratis geleverd krijgen, de kost hiervan érgens doorgerekend is. En als we er een beetje op letten, zien we ook wel dat onze postbode amper tijd heeft om na het aanbellen even te wachten of je thuis bent, hoe wijdverspreid het gebruik van bedenkelijke statuten zoals hulppostbode in de sorteercentra van bpost is, hoe de werkomstandigheden bij Zalando eruitzien, of wat ze inhouden bij Amazon voor werknemers in haar centra in Duitsland, Groot-Brittannië en Schotland, evenals voor bedienden en management in de VS.
Een debat zonder ficties
Zouden we deze drie ficties achterwege laten in het publieke debat over de toekomst van logistiek en distributie, dan waren we tenminste al enkele valse tegenstrijdigheden kwijt. Bijvoorbeeld tussen enerzijds die reactionaire vakbonden en hun arbeidsvoorwaarden, en anderzijds de onontkoombare technologiegedreven concurrentie. Of het steriele heen-en-weer over de oproep van “koop Belgisch” en het verwijt van “Trumpiaans protectionisme”. Of meer algemeen de scherpe tegenstelling tussen werknemers- en bedrijfsbelangen: het is namelijk twijfelachtig of de huidige koers en focus op “low route”-strategieën in het voordeel zijn van kleinere spelers en kmo’s in de distributie en retail.
En nemen we die drie ficties weg, dan wordt het ook meer duidelijk wat de huidige beleidskoers inhoudt. Het impliceert een kortetermijnfocus op het eigenbelang van individuele consumenten en ondernemingen, een focus die bij afwezigheid van “beneficial constraints” leidt tot een suboptimale uitkomst voor alle betrokkenen. De kost van deze uitkomst wordt in eerste instantie gedragen door de werknemers in een sector met reeds moeilijk werkbare omstandigheden. Maar uiteindelijk betalen we collectief voor een minder innovatieve sector geschraagd op gesubsidieerde en gedereguleerde arbeid.
Deze opinie verscheen eerder in de reeks De Doordenkers op knack.be.