De voorbije dagen werd er op Twitter vanuit bepaalde hoeken lacherig gedaan over een uitspraak van Anuna De Wever, één van de initiatiefneemsters van de Youth For Climate spijbelacties. In een interview op Knack liet ze zich het volgende ontvallen: “Er is iets fundamenteel mis met ons geldsysteem. […] de Wereldbank zou kunnen bijspringen met geld voor landen die zich inspannen. Het is maar papier, ze hoeven het maar te drukken.”
Hierop stak een Grieks koor lustig de draak met het voorstel, dat blijk zou geven van een stuitende onwetendheid over de economische gang van zaken. De geldpers gebruiken om zomaar wat geld bij te drukken voor het klimaat, wat dacht ze wel? Als ze minder zou spijbelen zou ze misschien weten dat dit onherroepelijk tot (hyper-)inflatie moet leiden. Toch? Nochtans sluit het voorstel van Anuna De Wever aan bij een serieus en degelijk voorstel dat ook in academische kringen weerklank vindt: ‘Green QE’.
Kwantitatieve verruiming (qe): geld bijdrukken om de economie te stimuleren
Want het was dan wel niet de Wereldbank, maar ‘geld bijdrukken’ is wel degelijk wat alle grote centrale banken gedaan hebben na de Grote Financiële Crisis. Onder de noemer van kwantitatieve verruiming (QE) printte bijvoorbeeld de Europese Centrale Bank (ECB) niet letterlijk extra geld maar creëerde ze wel nieuw (digitaal) geld om overheids- en bedrijfsobligaties op te kopen bij banken en andere institutionele investeerders. De hoop was dat dit nieuwe geld een boost aan de economie zou geven en de inflatie opnieuw bij het streefdoel van 2% zou brengen. Toch was de maatregel niet echt effectief: meer dan tien jaar na de crisis flirt de kerninflatie in de eurozone nog steeds met de 1%-grens. Sinds 2013 voorspelt de ECB koppig een opstoot in de kerninflatie, terwijl alle voorspellingen een ernstige en systematische overschatting bleken.
Waar blijft de inflatie-opstoot?
Hoe komt het dan dat al dat extra geld niet voor meer inflatie heeft gezorgd? In de directe link die critici poneren tussen geld bijdrukken en inflatie vallen zij terug op het denken van Milton Friedmann en de monetaristen die een rechtstreekse link veronderstelden tussen de geldhoeveelheid in omloop en de inflatiegraad (ook gekend als de ‘monetaire kwantiteitstheorie’). Voor Keynesiaanse geïnspireerde economen daarentegen zal een opstoot in inflatie enkel volgen wanneer volledige werkgelegenheid en maximale productiecapaciteit in de economie zijn bereikt.
Is dit momenteel het geval? Om deze vraag te beantwoorden maken monetaire beleidsmakers doorgaans schattingen van de NAIRU of Non-Accelarating Inflation Rate of Unemployment: de NAIRU is de vermeende “natuurlijke” werkloosheidsgraad die niet gepaard gaat met buitensporige inflatie. Een minimale werkloosheid is volgens deze (gecontesteerde) maatstaf essentieel om stijgende inflatie te voorkomen. Ook hier blijkt dat de ECB de voorbije jaren de NAIRU te hoog heeft ingeschat. Gevolg is dat er een te restrictief beleid is gevoerd, waardoor de gemiddelde tewerkstelling en loongroei in de eurozone vandaag lager zijn dan gewenst.
De moeilijkheid ligt in het ontsnappen aan oude ideeën.
Het uitblijven van een inflatie-opstoot ondanks de massale geldinjectie heeft dan ook in belangrijke mate te maken met het feit dat veel monetaire beleidsmakers zich blijven bedienen van achterhaalde macro-economische theorieën en veronderstellingen. Zo zal extra geld geven aan banken zich niet automatisch vertalen in extra kredietverlening aan bedrijven en gezinnen. Bovendien heeft men bij QE te weinig oog voor de “financialisering” van de economie, waarbij het gecreëerde geld eerder speculatie voedt in aandelen- en huizenmarkten in plaats van te worden geïnvesteerd in de “reële” (productieve) economie.
In die context pleiten steeds meer economen voor een andere aanpak. Een veel besproken optie is dat de centrale bank niet enkel de rol van lender of last resort op zich zou nemen maar ook die van investor of last resort. In plaats van goedkope (zelfs gratis!) liquiditeiten te verschaffen aan private banken en private investeerders kan de ECB het geld ook uitlenen aan de Europese Investeringsbank (EIB) (of nationale investeringsbanken), die hiermee investeringen in publieke infrastructuur zou kunnen financieren. Reeds in 2014 merkte het IMF op dat in veel geavanceerde economieën de tijd rijp was voor een ‘infrastructure push’.
Indien de EIB het geld voornamelijk zou gebruiken voor klimaatvriendelijke investeringen (zoals isolatie, zuinige sociale woningen, openbaar vervoer, hernieuwbare energieproductie, etc.) komen we aardig in de buurt van wat Anuna De Wever ‘geld bijdrukken voor het klimaat’ noemt en wat elders ook bekend staat als ‘green QE’ of een ‘Green New Deal’. Er bestaat ook nog een andere vorm van ‘geld bijdrukken voor het klimaat’: groen ‘helikoptergeld’. Hierbij deelt de centrale bank geld uit aan alle of een selectie van de Europese burgers om de economie terug op stoom te brengen in de vorm van “eco-cheques”, die de consumptie sturen naar meer ecologisch gerichte aankopen.
“Green QE”, het betere alternatief
Het grootste voordeel van die groene verruiming ligt in het feit dat het de valkuilen van de klassieke QE vermijdt: het stimuleert de vraag op een meer directe en gerichte manier dan het klassieke QE-beleid, dat immers enkel via de omweg van de financiële markten de reële economie tracht te bereiken. Door deze meer directe stimulans zou de centrale bank bovendien veel minder geld moeten “bijdrukken” dan nu het geval is geweest om de economie uit het dal te slepen.
Indien monetaire beleidsmakers de recepten van Anuna De Wever hadden gevolgd, stonden we vandaag wellicht veel verder op zowel sociaal vlak (minder werkloosheid en loonverlies, betere publieke dienstverlening en infrastructuur) als op ecologisch vlak (versnellen van omslag naar koolstofarme economie). Critici die het voorstel niet snel genoeg konden afserveren als wereldvreemd, toonden dan ook vooral zelf hun stuitende onwetendheid over recente macro-economische ontwikkelingen en debatten.
Dit is een gastbijdrage van Hielke Van Doorslaer. Hielke Van Doorslaer is doctoraal onderzoeker aan het Ghent Institute for International Studies (GIIS) (UGent) en één van de auteurs van het rapport voor denktank Minerva ‘QE – for the people? Monetair beleid na de Grote Financiële Crisis’.