We zijn getuige van een opstoot van nieuwsverhalen en academische studies naar ongelijkheid. De meeste mensen kennen nu wel enkele feiten over de ongelijke verdeling van inkomen en vermogen. In Westerse landen gaat gemiddeld een derde van al het inkomen naar de top 10 procent, terwijl de rijkste 10 procent twee derde van alle rijkdom bezit.
Hoe reageert de andere 90 procent daarop? We hebben hier en daar protesten gezien. De Occupy beweging veroorzaakte wat ophef, maar lijkt al een verre herinnering. Wat opvallend is, is de afwezigheid van grote volksprotesten, massabetogingen en revolte. Voor de meeste mensen is ongelijkheid gewoon de alledaagse realiteit.
Volgens mijn zijn er drie redenen die samen een verklaring bieden voor het gebrek aan publieke oproer over ongelijkheid.
Ten eerste, ondanks alle media-aandacht onderschatten de meeste mensen nog steeds hoe ongelijk de samenleving waarin ze leven wel is. Gewone werknemers hebben geen flauw idee hoeveel salaris hun CEO binnenhaalt. Op hun beurt hebben CEO’s geen idee van hoe weinig hun arbeidskrachten moeten leven. Volgens een recente survey denken de Britten dat de inkomensverhouding 15:1 is. In realiteit is het eerder 90:1. Wat zou volgens de bevolking ideaal zijn? Een verhouding van 5:1.
Een tweede deel van de verklaring is dat velen denken dat ongelijkheid een weerspiegeling is van hard werken en talent, of een gebrek daaraan. We vieren het succes van onze leiders in de bedrijfswereld, sport en de wetenschap. Daartegenover moeten de armen wel slechte beslissingen gemaakt hebben ergens op hun weg, wat ons van de verplichting ontslaat om om hen te geven.
Mijn onderzoek toont aan dat het geloof in meritocratie vandaag de dag sterker is dan op elk ander punt in de tijd (zie figuur). Waarom zou ongelijkheid ons ergeren als rijkdom en armoede de uitkomst zijn van een eerlijk, meritocratisch proces?
Het derde deel van de verklaring waarom mensen niet en masse protesteren is hun onvermogen om zich het alternatief van een meer gelijke samenleving voor te stellen. Ze geloven misschien niet dat dat haalbaar is, of misschien zelfs niet wenselijk, ingegeven door een angst voor het communisme.
Samengevat, het meest opvallende aan de groeiende ongelijkheid is dat het niet vergezeld wordt van grote maatschappelijke oproer. Ik argumenteer dat dit het gevolg is van een combinatie van drie factoren: (1) mensen onderschatten de mate van ongelijkheid; (2) mensen beschouwen ongelijkheid als de uitkomst van een fair, meritocratisch proces; en (3) mensen hebben geen alternatief om voor te mobiliseren.
Als mijn diagnose correct is, volgt daaruit dat we pas een echte maatschappelijke beweging zullen zien als burgers beter geïnformeerd worden over de mate van ongelijkheid; als hun meritocratisch wereldbeeld aan duigen ligt en de legitimiteit van de inkomens- en vermogensongelijkheid verdwijnt; en als mensen een helder en haalbaar alternatief voor hun ongelijke samenleving zien.
Michael Young bedacht de term meritocratie in 1958 in een dystopische roman over een samenleving waarin ongelijkheid de morele schijn had van je “verdiende loon”; waar de economisch gemarginaliseerden als schuldig aan hun miserie beschouwd werden, en waarin de elites ongeëvenaarde lof toegezwaaid kregen. Zijn roman eindigt abrupt met de dood van de fictieve auteur, wanneer de “undeserving” burgers de wapens opnemen om de meritocratische elite omver te werpen. De mensen, zo voorspelde hij, zullen het doorzien en de meritocratie verwerpen zoals ze de aristocratie verworpen hebben. Vandaag, zestig jaar later, lijkt dat moment nog ver weg.
Dit is een gastbijdrage, oorspronkelijk in het Engels verschenen bij CLASS, van Dr. Jonathan Mijs. Jonathan is Assistant Professorial Research Fellow aan het International Inequalities Institute, London School of Economics and Political Science. Hij behaalde zijn doctoraat in de sociologie aan Harvard University (2017), waar hij tevens Fellow in Sociology is.