“Wir schaffen das”, is de verrassende stelling van Bart De Wever in De Morgen (01/02). De vraag is echter of technologische oplossingen een antwoord kunnen bieden op de ecologische uitdagingen waarvoor we staan. De geschiedenis leert dat “techno fixes” vaak de problemen doorschuiven naar toekomstige generaties of andere delen van de planeet.
Bart De Wever mag dan wel de voorzitter van een conservatieve partij zijn, op vlak van ecologie trekt hij de kaart van het vooruitgangsdenken. Aanhangers van deze ideologie hebben een blind vertrouwen in technologische innovatie en wetenschappelijke kennis om oplossingen aan te leveren voor de klimaatproblemen waarmee we vandaag geconfronteerd worden. Bart De Wever sluit hier aan bij een grote stroming van academici en beleidsmakers. Sinds de 18de eeuw is onze Westerse maatschappij doordrenkt van vooruitgangsoptimisme. Terwijl de natuur voordien als onvoorspelbaar en gevaarlijk werd beschouwd, voelde de industriële mens zich steeds vaker heer en meester over de natuur.
Deze euforische stemming was niet uit de lucht gegrepen. 19de-eeuwse rioleringen riepen een halt toe aan verschillende pandemieën zoals cholera. België kampt sinds 1953 nog zelden met grote overstromingen dankzij steeds betere dijken. Koning auto betekende het einde van de overlast van paardenmest in de steden. Dit optimisme is vandaag allerminst verdwenen. De nadruk van beleidsmakers ligt voornamelijk op veerkracht en aanpassingsvermogen. Nieuwe ecologische uitdagingen worden aangepakt met steeds betere technologische oplossingen. We proberen de stijging van het zeeniveau te neutraliseren met het ambitieuze Sigmaplan. CO2 kan mogelijk gefilterd worden uit de lucht en elektrische wagens zullen de grote hoeveelheden smog die onze steden teisteren als sneeuw voor de zon doen verdwijnen.
Dit vooruitgangsoptimisme creëert echter een blinde vlek voor de vele intrinsieke nadelen van deze “techno fixes”. Als historicus zou Bart De Wever beter enkele lessen uit het verleden trekken. Vele technologische oplossingen voor ecologische problemen uit het verleden hebben als neveneffect andere, vaak fundamentelere problemen met zich meegebracht. De sanitaire revolutie van de 19de eeuw heeft geleid tot betere hygiëne in steden, maar met een grootschalige vervuiling van onze rivieren en zeeën tot gevolg. Hetzelfde geldt voor fossiele brandstoffen. Oorspronkelijk stonden zij niet enkel garant voor economische groei, maar ook voor een ecologische vooruitgang. Ze boden een oplossing voor het fundamentele energietekort waarmee pre-industriële maatschappijen kampten. Vandaag weten we echter dat onze afhankelijkheid van deze energie geleid heeft tot grootschalige vervuiling en zelfs het ontregelen van de normale klimaatvariabiliteit. De gevolgen zijn ondertussen gekend. We worden geconfronteerd met meer frequente rampen, veel menselijk leed en een potentieel domino-effect van culminerende klimaatverandering.
Technologische oplossingen hebben met andere woorden vaak ecologische problemen verlegd naar toekomstige generaties. De Westerse aanpak is daarom weliswaar veerkrachtig en inventief, maar houdt intrinsiek in dat problemen en neveneffecten geëxternaliseerd worden. Daarbij viseren we niet enkel de toekomstige generaties, maar ook niet-westerse maatschappijen. Zwaar vervuild afval wordt probleemloos gedumpt in Afrikaanse of Aziatische vuilnisbergen. De opwarming op basis van onze CO2-uitstoot raakt vooral regio’s buiten onze gematigde klimaatzone. Dankzij deze chronologische en geografische externalisatie, blijft het mogelijk om het acute en onderliggende probleem te minimaliseren.
Bovendien heeft het voortgangsoptimisme inherent geleid tot het creëren van een risicomaatschappij. Dit heet binnen de ecologische geschiedenis het “levee of dijkeneffect”. Het geloof in technologische oplossingen, verzekeringssystemen en andere adaptatiestrategieën heeft ironisch genoeg geleid tot een grotere kwetsbaarheid tegenover natuurrampen. In plaats van risico’s te vermijden en de inherente oorzaken van kwetsbaarheid aan te pakken, worden de kosten en gevolgen verrekend als een kleinschalig probleem in het groter geheel dat de veerkrachtige maatschappij is. We wonen tegenwoordig massaal in overstromingsgebieden, we bouwen nucleaire kerncentrales naast dichtbevolkte bewoningskernen en onze monocultuur gaat op geen enkele manier grootschalige misoogsten uit de weg. In plaats van structurele kwetsbaarheden weg te werken, opteren we steeds voor schadebeperking op korte termijn. Hierdoor verlichten we de symptomen van de ecologische problemen, maar raken we niet aan de structurele kwetsbaarheid van onze risicomaatschappij.
Als we een structureel antwoord willen bieden op de huidige uitdagingen, zullen we ons moeten richten op de wortels van het probleem. Onze drang tot accumulatie en groei in een beperkte wereld, afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, het veronachtzamen van risico’s en de fundamentele kwetsbaarheid van zwakkere groepen verdienen een fundamenteel debat. Dit wordt best gevoerd zonder een naïef vertrouwen in technologische oplossingen met potentieel nefaste gevolgen op lange termijn.
Maïka De Keyzer is professor ecologische geschiedenis aan de KULeuven & kernlid van Denktank Minerva
Tim Soens is hoogleraar ecologische geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen