De coronapandemie bedreigt niet enkel ons gezondheidssysteem maar zet ook het economisch weefsel onder sterke druk. Zowel de aanbod- als vraagzijde van de economie ondervinden een negatieve impact van de quarantainemaatregelen: toeleveringsketens worden er door onderbroken, reizen en verplaatsingen zijn niet meer mogelijk, bedrijven dienen te sluiten, werknemers en zelfstandigen worden tijdelijk werkloos of dreigen definitief hun job te verliezen. De coronacrisis confronteert onze overheden dus met een dubbele uitdaging: enerzijds moeten ze een implosie van het gezondheidssysteem vermijden, maar anderzijds moeten ze ook voorkomen dat de crisis uitgroeit tot een nieuwe diepe depressie. Om het risico op massale faillissementen en een nieuwe bankencrisis te vermijden moeten overheden kordaat en doordacht optreden.
Om de economische malaise te temperen, circuleerden de afgelopen week al enkele voorstellen: de Amerikaanse Minister van Financiën Steven Mnuchin stelde voor om alle Amerikaanse gezinnen 1000 dollar te geven om verloren inkomsten goed te maken. Het voorstel kreeg ook navolging in België. Om de inkomens te ondersteunen stelde Geert Noels voor om elk Vlaams gezin per verloren maand een cheque van 1000 euro te bezorgen. In Denemarken introduceerde eerste minister Mette Frederiksen dan weer een schema waarmee de Deense overheid het loon van alle werknemers voor 75 tot 90 procent garandeert. Die voorstellen lijken verdacht veel op maatregelen waar twee auteurs van dit opiniestuk in een eerder rapport al voor pleitten (namelijk ‘QE voor het volk’ of ‘helikoptergeld’/directe cash transfers). Maar toch is er een wezenlijk verschil: centrale banken zijn in deze plannen geheel afwezig. De directe cash transfers worden niet betaald door nieuw ‘bijgedrukt’ geld vanuit de centrale bank, maar moeten uit de nationale begrotingen van de lidstaten komen.
Nochtans dreigen overheden zichzelf hiermee opnieuw met schulden te overladen (terwijl de schulden van de vorige recessie nog niet verwerkt zijn). Op korte termijn kan een oplopende staatsschuld in de eurozone een nieuwe eurocrisis ontketenen waarbij de rente op de verschillende staatsobligaties van de eurolanden sterk uit elkaar begint te lopen. Vooral economisch zwakkere landen kunnen dan in de problemen komen indien hun overheden gebukt gaan onder steeds hogere rentelasten. De stijgende interestvoeten op de Italiaanse staatsschuld zijn een weinig hoopgevend signaal. Van zodra de crisis is ingedijkt, zullen overheden bovendien op grote schaal willen besparen, waarbij opnieuw vooral sociaal kwetsbare burgers met lage inkomens de dupe zullen zijn. Tot slot dreigt een sterke toename van de staatsschuld de grootschalige publieke investeringen te verdringen die in de nabije toekomst absoluut noodzakelijk zijn om de omslag te maken naar een klimaatneutrale economie.
De cruciale vraag is welke rol centrale banken kunnen opnemen in het crisisbeleid om deze scenario’s af te wenden. Wat doet de Europese Central Bank (ECB) momenteel en wat zou ze kunnen doen? Woensdag kondigde de ECB de lancering aan van een extra aankoopprogramma ter waarde van 750 miljard euro. Het programma komt neer op een uitbreiding en uitdieping van het reeds lopende QE-programma, en is erop gericht om banken aan te sporen vlot en goedkoop krediet te blijven verlenen aan de overheden en bedrijven om deze moeilijke periode te boven te komen.
De lancering van het nieuwe aankoopprogramma werd door Christine Lagarde, de huidige voorzitter van de ECB, aangekondigd als een ‘buitengewone actie’. Toch geldt het aankoopprogramma eerder als logische uitbreiding van het bestaande QE-programma en vormt het geen radicaal nieuw instrument. Veel commentatoren vrezen dan ook dat het ECB-instrumentarium bijna opgebruikt is aangezien de rente al nul of negatief is en grootschalige opkoopprogramma’s in het verleden er niet in geslaagd zijn om de economische groei en inflatie aan te wakkeren. Hoog tijd dus om out-of-the-box te denken!
Klassiek macro-economisch beleid beschikt over twee hefbomen die sinds de jaren 1980 los van elkaar worden ingezet: het begrotingsbeleid voor rekening van overheden enerzijds en het monetair beleid beheerd door centrale banken anderzijds. De oplossing ligt in een expliciete coördinatie tussen de twee beleidsdomeinen zodat deze twee hefbomen elkaar kunnen ondersteunen en aanvullen. In dit geval ligt de oplossing dus niet in méér maar net in minder “social distancing”: de afstand tussen overheden en centrale banken moet verkleinen. Ook dat is niet radicaal nieuw maar was in het verleden een gangbare praktijk: tijdens de Tweede Wereldoorlog stelden centrale banken rechtstreeks geld ter beschikking aan hun overheden. Ook nadien bleven overheden tot de jaren 1970 op een succesvolle manier actief samenwerken met centrale banken. Het ontbreekt ons dan ook aan collectieve verbeeldingskracht vandaag om iets dergelijks opnieuw voor te stellen.
Enkel via meer expliciete samenwerking tussen monetair en budgettair beleid zullen we een coherent beleidspakket kunnen ontwikkelen. De overheid moet in crisistijd kunnen optreden als “buyer-of-last-resort” waarbij staatsuitgaven de totale vraag en inkomens zoveel mogelijk op peil houden. De centrale bank moet dan weer fungeren als “lender-of-last-resort” door liquiditeiten beschikbaar te stellen aan overheden en burgers. Dat kan op twee manieren: (1) helikoptergeld; (2) rechtstreekse monetaire financiering van begrotingstekorten.
In de eerste optie (helikoptergeld) stort de centrale bank geld rechtstreeks op de rekening van alle huishoudens om de economie te ondersteunen. Deze maatregel lijkt ons weliswaar in deze context onvoldoende gericht en legitiem. Idealiter moet de geldinjectie vooral gericht zijn op de laagste inkomens en technisch werklozen, maar hoe democratisch is het om een niet-verkozen technocratisch orgaan als de ECB te laten beslissen over wie wel of niet recht heeft op cash transfers? Bovendien moeten we ons ervan bewust zijn dat niet enkel directe transfers naar de gezinnen zullen volstaan om het hoofd te bieden aan de crisis. Ook vele kmo’s zullen hulp nodig hebben om een faillissement te vermijden, wat nationale begrotingen hoe dan ook diep in het rood zal duwen.
We hebben daarom vooral nood aan de tweede optie: monetaire financiering van begrotingstekorten. De centrale bank kan nieuw geld creëren en dit rechtstreeks inzetbaar te stellen voor de overheid, die zo de noodzakelijke uitgaven kan doen om de economie boven water te houden. De overheid kan op die manier zowel grootschalige uitgaven bekostigen in de gezondheidszorg betalen als een vorm van gewaarborgd inkomen voorzien voor tijdelijk werklozen en zelfstandigen. Daarmee leunen we dus aan bij de voorstellen van Mnuchin, Noels en de Deense overheid, zij het dat dergelijke operaties dan niet leiden tot extra staatsschuld maar gefinancierd worden door de centrale bank. Zo’n budgettaire-monetaire samenwerking is helaas in Europa momenteel expliciet verboden door het Verdrag van Maastricht. Maar de coronacrisis maakt de tijd rijp om dit verbod in vraag te stellen, zoals bijvoorbeeld Paul De Grauwe ook terecht doet.
Kortom: de snelste weg uit deze crisis is het herdenken van de rol van centrale banken in het macro-economisch beleid en hen direct inschakelen bij de financiering van overheidsuitgaven. In de woorden van Martin Wolf, commentator bij The Financial Times, met oorlogsretoriek die we vandaag wel vaker horen in de strijd tegen de pandemie: “In war, governments spend freely. Now, too, they must mobilise their resources to prevent a disaster. Think big. Act now. Together.”
Dit opiniestuk verscheen eerder bij Knack.
Hielke Van Doorslaer is doctoraal onderzoek Internationale Politieke Economie aan het Ghent Institute for International Studies (GIIS). Mattias Vermeiren is Professor Internationale Politieke Economie Ghent Institute for International Studies (GIIS). Sacha Dierckx is wetenschappelijk medewerker bij denktank Minerva.