Bedrijven maken gebruik van de mogelijkheden die belastingparadijzen hun bieden om op enorme bedragen nauwelijks belastingen te betalen. Fiscale experts staan bedrijven en de allerrijksten met raad en daad bij om hun fortuinen uit het zicht en uit de greep te houden van de fiscus. Soms gaat het om belastingontduiking, vaker gaat het om belastingontwijking. Stel bijvoorbeeld dat een onderneming een miljoen euro winst maakt door hier koffie te verkopen, maar geen belastingen wil betalen op die winst. Het kan dat vermijden door in een belastingparadijs een tweede bedrijf op te richten dat eigenaar is van de merknaam waaronder het bedrijf hier koffie verkoopt, en vervolgens het bedrijf hier een miljoen euro aan te rekenen voor het gebruik van de merknaam. Zo maakt het bedrijf hier geen winst meer en hoeft het dus ook geen belasting op die winst te betalen, terwijl het zusterbedrijf in het belastingparadijs een miljoen euro extra winst verdient, waarop het nauwelijks of geen belastingen hoeft te betalen.
Het is maar één voorbeeld van de manier waarop bedrijven de winst die ze maken loskoppelen van de economische activiteiten waarmee ze die winsten maken. Waar het bedrijf zijn producten maakt of verkoopt enerzijds, en waar het bedrijf zijn winsten boekt anderzijds, kunnen twee heel verschillende plekken zijn. Dat gebeurt veelal ‘volgens de regels’. Het is dus niet illegaal.
De grote winnaar van deze mogelijkheden om winsten en vermogens te verschuiven naar vrijhavens voor fiscale piraterij zijn natuurlijk de grootste bedrijven en de meest vermogenden. Zij slagen erin fortuinen ongrijpbaar te maken voor de landen waarin zij die rijkdommen vergaren. Dat geldt voor ons land, maar het zwaarst getroffen zijn ontwikkelingslanden. De armste landen lopen jaarlijks meer dan honderd miljard euro aan inkomsten mis, omdat bedrijven hun winsten versluizen naar belastingparadijzen. Belastingontwijking is dus niet onschuldig. Elke euro aan belastingen die een bedrijf of een superrijke weet te vermijden door fiscale spitstechnologie, moet iemand anders, met veel minder geld en mogelijkheden, in hun plaats ophoesten.
Naarmate het makkelijker werd voor bedrijven en rijken om hun fortuinen onzichtbaar en ongrijpbaar te maken voor de fiscus, zagen we vennootschapsbelastingen en vermogensbelastingen drastisch dalen. Een land dat niet alle kapitaal wil zien wegvloeien naar elders, lijkt haast gedwongen mee te stappen in die race naar de bodem. Mensen met een lager inkomen betalen daarvoor de prijs. Want hoe meer landen toelieten dat bedrijven en de meest vermogenden hun rijkdommen afschermen voor de fiscus, hoe meer die landen zich gedwongen zagen om deze gemiste inkomsten te compenseren door het verhogen van belastingen die zwaarder wegen op lagere inkomens. En waar het niet mogelijk is om belastingen te verschuiven naar lagere inkomens, zijn het de publieke diensten die op droog zaad worden gezet. Zeker voor ontwikkelingslanden is dat een enorm probleem. Doordat bedrijven voor meer dan honderd miljard euro aan belastingen ontwijken, lopen honderden miljoenen mensen onderwijs en gezondheidszorg mis.
Het goede nieuws is dat we daaraan iets kunnen doen. Bedrijven maken gebruik van de bestaande regels, maar we kunnen die regels herschrijven. Essentieel is een minimumbelasting, een tarief waaronder de vennootschapsbelasting niet mag dalen. Zo’n regel maakt het zinloos voor bedrijven om kunstmatig winsten te verschuiven naar landen met een extreem lage belasting.
Bovendien is een regelgevend kader nodig dat de winsten van multinationale bedrijven toekent aan de landen waar die winsten effectief worden gemaakt. Zo vermijden we dat een land waar een bedrijf zijn winsten maakt, geen belastingen kan heffen omdat die winsten worden worden weggesluisd via postbusbedrijven in andere landen.
Ten slotte moet dringend werk worden gemaakt van een publiek register dat registreert waar bedrijven welke winst maken, en hoeveel belastingen zij daarop betalen. Zo krijgt het publiek een juist zicht op de al dan niet rechtvaardige bijdrage van bedrijven in de landen waar zij actief zijn.
— Deze bijdrage verscheen eerder in Kerk en Leven.