Toen 2020 met veel fanfare werd uitgeroepen tot het “superjaar” voor de bescherming van de biodiversiteit, vermoedde niemand dat een bepaalde vorm van biodiversiteit zich zo sterk zou verspreiden dat de hele fanfare tot stilstand zou worden gebracht. Dit ‘superjaar’ was echter hard nodig: omdat soorten en ecosystemen over de hele wereld sterk onder druk staan is er een groeiend besef dat de dominante natuurbeschermingsstrategieën volstrekt onvoldoende zijn om de uitdagingen het hoofd te bieden. Er waren radicaal andere ideeën nodig. Een reeks van mondiale bijeenkomsten waar deze uitdagingen en ideeën op de agenda stonden, waren gepland voor 2020, zoals de 15de Conferentie van de Partijen van het Biodiversiteitsverdrag in oktober in China.
Maar toen kwam COVID-19. De mondiale bijeenkomsten zijn ondertussen uitgesteld of geannuleerd vanwege de pandemie. De toekomst van het mondiale biodiversiteitsbehoud ziet er daardoor nog onzekerder uit dan voorheen. Tegelijkertijd beschouwen sommige natuurbeschermers de crisis ook als een mogelijkheid om het essentiële belang van hun werk te benadrukken in het licht van zoönoses zoals COVID-19. De vraag hoe de coronacrisis de natuurbescherming ten goede kan komen, is een dringend onderwerp van discussie geworden.
Een boodschap van de natuur?
Snel nadat COVID-19 zich verspreidde van China naar Europa en daarbuiten, begonnen sommige natuurbeschermers te benadrukken dat de oorsprong van het virus ligt in de toenemende door mensen veroorzaakte aantasting van natuurgebieden. Aangezien gedacht werd dat het virus van dieren op de mens overging op een voedingsmarkt in China, argumenteerden natuurbeschermers dat dit de gevaren aantoonde van handel in wilde dieren in het algemeen. Nadat China vervolgens een tijdelijk verbod op die handel doorvoerde, riepen natuurbeschermers op om dit verbod permanent en mondiaal te maken. Tegelijkertijd stelden anderen dat zo’n allesomvattend verbod verwoestende gevolgen zou hebben voor miljoenen mensen wereldwijd die afhankelijk zijn van wilde dieren voor hun levensonderhoud, en dat het ondergronds drijven van die handel extra negatieve gevolgen zou hebben. Nog anderen benadrukten de verbanden tussen COVID-19 en de industriële landbouw, ontbossing, mijnbouw en andere ontginningspraktijken, waarbij ze wezen op de gelijkenissen tussen de huidige crisis en eerdere uitbraken van virussen.
Allemaal tezamen toont dit dat “de natuur ons een boodschap brengt” om onze roekeloze vernietiging van niet-menselijke soorten en gebieden stop te zetten, aldus natuurbeschermers. Deze positie is een echo van aloude beweringen van “diepe ecologen” dat de natuur een coherente eenheid is die een eigen wil en intentie bezit – zoals in de populaire Gaia hypothese.
Bepaalde varianten van deze visie bestempelen de mens zelfs als een “virus” dat de rest van de planeet infecteert. Vanuit dit perspectief hebben radicale milieuactivisten gewaarschuwd – zelfs gehoopt – dat de natuur uiteindelijk zou opstaan en terugvechten tegen deze “menselijke infectie”. Dat uit zich in scenario’s waarin de verspreiding van een zoönotische ziekte de mensheid in haar geheel zou uitroeien, of op zijn minst het aantal mensen zou reduceren tot een niveau waarop het mogelijk is om het evenwicht te herstellen met de rest van de bewoners van deze planeet. Zo’n scenario is de basis van populaire science fiction boeken en films, zoals Twelve Monkeys en Fever, de goedverkopende roman van Deon Meyer (2017).
Het ‘halve aarde’ scenario in de praktijk?
Eén van de belangrijke gevolgen van COVID-19 is dat het de interactie van mensen met de dierenwereld en de natuur sterk heeft veranderd. De gedwongen of vrijwillige lockdowns leidden in veel samenlevingen tot de massale terugtrekking uit veel gebieden, inclusief de meer biodiverse gebieden. Talloze beschermde gebieden zijn daardoor grotendeels overgelaten aan de niet-menselijke soorten die er leven. Het resultaat is een breed gerapporteerde verspreiding van wilde dieren in landelijke en stedelijke gebieden.
Als je dit analyseert, zou je kunnen argumenteren dat COVID-19 de wereld richting een situatie zoals het ‘halve aarde’ scenario heeft gebracht, dat onder meer bepleit wordt door de beroemde bioloog E.O. Wilson. Natuurbeschermers zoals hij beweren dat minstens de helft van de planeet gereserveerd zou moeten zijn voor beschermde gebieden die voornamelijk door wilde dieren worden bewoond. De mens zou zich dan binnen de andere helft moeten concentreren, vanwaar ze nog steeds wilde dieren kunnen zien via webcams. Dit is in zekere zin hoe grote delen van de wereld onder strenge lockdowns gereorganiseerd werden.
Tegelijk gaan mensen op sommige plaatsen met minder strenge lockdowns massaal naar beschermde natuurgebieden en naar landelijke gebieden eromheen, als potentieel toevluchtsoord om aan het virus en aan de verveling van lockdowns te ontsnappen. In een variant van deze trend trekken sommige inheemse groepen in Brazilië, Canada en andere landen zich terug naar afgelegen gebieden om zichzelf te beschermen tegen het virus.
Een ander belangrijk gevolg van de mondiale lockdowns is dat de mondiale toerisme-industrie tot stilstand kwam, en daarmee ook een van de belangrijkste inkomstenbronnen voor natuurbescherming in gebieden die bezocht worden door (eco)toeristen. In sommige beschermde natuurgebieden zijn dieren die afhankelijk zijn van toeristen voor hun voedsel in gevaar als gevolg van de plotse terugval van dit levensonderhoud. In andere gevallen is COVID-19 zélf een bedreiging voor dieren. De vrees dat de bedreigde berggorilla’s het virus zouden kunnen oplopen van menselijke bezoekers resulteerde bijvoorbeeld in de stopzetting van deze zeer lucratieve vorm van toerisme in sub-Sahara Afrika.
Natuurbescherming en het rampenkapitalisme
Meer in het algemeen vormt de crisis een grote bedreiging voor natuurbescherming door het verlies aan financiële middelen en personeel om natuurgebieden effectief te beheren. Natuurbeschermers waarschuwen dat het Amazonebekken, dat recent geteisterd werd door wijdverspreide bosbranden, nog meer vernietigd zal worden in de nabije toekomst door de verminderde capaciteit voor milieubeheer in Brazilië. Bovendien ligt rampenkapitalisme op de loer. We zien dat sommige actoren de crisis als excuus gebruiken om milieumaatregelen die de toegang tot natuurlijke grondstoffen beperken terug te draaien. In de VS schorste het EPA (Environmental Protection Agency) al tijdelijk een reeks milieureguleringen, en instellingen in andere landen zullen mogelijk volgen.
Maar zoals we in het begin van dit stuk opmerkten, was de natuurbescherming al in crisis vóór de COVID-19 uitbraak. Zoals in veel andere domeinen legde de pandemie enkel de bestaande barsten bloot – en verergerde ze – die het globale politiek-economisch systeem al eerder veroorzaakte. De noodzaak aan radicale verandering in het natuurbeschermingsbeleid en -praktijk was al lang duidelijk. Marktmechanismen zoals ecotoerisme waren zelfs in de beste tijden al problematische bronnen voor de financiering van natuurbehoud. Natuurbescherming stond al onder zware druk in autoritaire regimes in Brazilië, de VS, en andere landen. COVID-19 heeft de noodzaak van een radicale transformatie alleen maar dringender gemaakt.
Het grote gevaar is dat, naarmate de pandemie wegebt, de druk op al kwetsbare natuurgebieden zal toenemen doordat regeringen en bedrijven op zoek gaan naar voorheen afgeschermde natuurlijke grondstoffen als nieuwe bron van groei. De wereldeconomie zit al in een diepe recessie en zal waarschijnlijk nog dieper zinken. Na de recessie van 2008 richtten kapitalisten zich op een nog intensievere winning van grondstoffen om de verloren groei terug te winnen, ten koste van de toen lopende inspanningen voor natuurbehoud. Het is zeer waarschijnlijk dat datzelfde patroon zich nu zal herhalen. Tegelijkertijd zal de groeiende recessie talloze inwoners van landelijke gebieden die dicht bij hotspots van biodiversiteit leven verder verarmen, en zullen zij zich gedwongen zien om zich te wenden tot de consumptie van wilde dieren als hun andere overlevingsstrategieën opdrogen.
Noch de terugtrekking naar een ‘halve aarde’, noch marktmechanismen die afhankelijk zijn van verdere natuurontginning voor hun inkomsten kunnen deze gevaren effectief bestrijden. De framing van COVID-19 als een boodschap van de natuur aan de mensheid – of omgekeerd, de mens voorstellen als een virus dat de natuur infecteert – versterkt enkel het gevoel van scheiding tussen de mens en de rest van de natuur, een gevoel dat we juist moeten tegengaan.
Het enige dat deze strategieën kunnen bereiken is om natuurbescherming weer terug in de oude modus te krijgen: eindeloze onderhandelingen in eindeloze bijeenkomsten, voorbereidende discussies, strategische documenten, witboeken, conferenties, projecten, die allemaal proberen om de druk van het kapitalisme op de biodiversiteit en de ecosystemen in te tomen, te beheersen, te compenseren en te verlichten. Die aanpak heeft zijn verdiensten: het redt sommige soorten van de uitsterving en sommige ecosystemen van de instorting, en het brengt actoren bijeen om belangrijke thema’s te bespreken. Maar het zal altijd een achterhoedegevecht blijven wanneer dat gebeurt binnen een fundamenteel onduurzame wereldeconomie. Het is als dweilen met de kraan wijd open. De echte oplossing is eenvoudig: de kraan dichtdraaien.
De kraan dichtdraaien: naar een coherente natuurbescherming
In plaats van het uitputtende gevecht om een onhoudbaar systeem van zichzelf te redden, moeten we een wereld opbouwen waarin mensen en niet-menselijke soorten gewoon kunnen leven en zijn, zonder permanente – en toegenomen – bewaking, management, toezicht en bestuur. Deze laatste soort maatregelen is gebaseerd op de noodzaak om de relatie tussen mens en biodiversiteit te controleren, wat op zijn beurt gebaseerd is op de noodzaak van een kapitalistische economie om de natuur minutieus te kennen en te meten om de ‘optimale’ allocatie van verschillende kapitaalvormen te kunnen berekenen.
Een ander economisch systeem is noodzakelijk om een duurzame en toekomstbestendige vorm van natuurbescherming mogelijk te maken. Een coherente vorm die mensen en niet-menselijke soorten toelaat om naast elkaar te leven in een respectvolle co-existentie in plaats van uit elkaar trekt door beschermde gebieden of marktmechanismes. Een vorm die de natuur niet probeert te controleren, maar die (menselijke en niet-menselijke) natuur laat bloeien, en tegelijkertijd de biofysische grenzen erkent die deze bloei tegelijk limiteren en mogelijk maken. Een vorm die het levensonderhoud ondersteunt van mensen die dicht bij het wild leven, inclusief door herverdelingsmechanismen zoals een natuurbeschermingsbasisinkomen.
De kraan van de ongedifferentieerde economische groei dichtdraaien opent nieuwe mogelijkheden. Het maakt een meer rechtvaardige wereld mogelijk en een vorm van natuurbescherming (‘convivial conservation’) die het samenleven viert en mogelijk maakt. Dit postkapitalistische voorstel wordt momenteel bediscussieerd en getest op verschillende plaatsen door verschillende actoren. Bepaalde aspecten ervan worden al in de praktijk gebracht door vele inheemse en lokale natuurbeschermingsprojecten overal ter wereld. Verdere evolutie richting een coherente natuurbescherming kan een mislukt “superjaar” voor de biodiversiteit ombuigen in een “supertoekomst” voor zowel menselijke als niet-menselijke natuur.
Dit is een gastbijdrage van Robert Fletcher, Bram Büscher & Kate Massarella, verbonden aan Wageningen Universiteit. De bijdrage verscheen eerder bij Apache. Zie voor meer informatie https://convivialconservation.com/ en https://conviva-research.com/.