Economie en economisch discours bepalen hoe onze samenleving eruitziet. ‘De economie’, groei en werkgelegenheid zijn mantra’s in zowel linkse als rechtse partijprogramma’s. De zwaarst wegende argumenten tegen al te strenge coronamaatregelen waren hoofdzakelijk economisch van aard.
Het wetenschappelijk domein dat deze evoluties en fenomenen uit de echte wereld poogt te verklaren, de economische wetenschap, is met voorsprong het populairste aan onze universiteiten. Bijna één op de zes studenten aan de Vlaamse universiteiten studeert aan een economische faculteit. Overal in de samenleving worden invloedrijke functies ingevuld door mannen en vrouwen die een economie-opleiding genoten. In nagenoeg elk maatschappelijk debat komen economen aan het woord. Kortom, economisch discours is alomtegenwoordig.
Voor een economist is de echte wereld echter meestal een speciaal geval. In de allereerste les van eender welke inleidende cursus economie krijgt de economiestudent immers de disclaimer mee dat het gros van wat hij of zij zal leren in de komende maanden en jaren berust op enkele aannames. Die aannames dienen om de complexe werkelijkheid te vereenvoudigen en die zo makkelijker bestudeerbaar te maken. Een dergelijke assumptie is die van de homo economicus. De doorsnee economische agent beschikt over een gelimiteerd budget en moet keuzes maken om nut (als consument) en winst (als producent) te maximaliseren. Aangenomen wordt dat die keuzes steeds rationeel en consistent zijn en ingegeven door de perfecte en volledige informatie over de markt. Met die vereenvoudigingen kan de econoom dan aan de slag gaan om modellen te maken die ons iets leren over prijzen, hoeveelheden en marktevenwichten. Met die modellen kan men dan voorspellingen doen over de toekomst.
De uitgangspunten hierboven beschreven zijn die van de neoklassieke economie. Die neoklassieke economie is de absolute hoofdstroming binnen de economische wetenschap aan zowat alle economiefaculteiten in de westerse wereld. Aan de grootste Belgische universiteiten, de KU Leuven en de UGent, is meer dan 90% van de onderwezen theorie in de economie-opleidingen neoklassiek van grondslag, zoals onderzoek voor mijn masterproef (UGent) aantoont. Curriculumstudies in onder andere Nederland, Frankrijk, Franstalig België en het Verenigd Koninkrijk komen tot gelijkaardige resultaten. Andere stromingen en theorieën komen in wisselende en verwaarloosbare verhoudingen aan bod, vaak dan nog in de vorm van keuzevakken in latere jaren van de opleiding.
De volkomen dominantie van de neoklassieke uitgangspunten in combinatie met wiskundige modellen en statistische analyse – mijn masterproef wees uit dat maar liefst 97% van de aangeleerde onderzoeksmethoden uitgaat van wiskunde of kwantitatieve methodes – geeft de economische wetenschap de allures van een exacte wetenschap. Exacte wetenschappen of natuurwetenschappen kenmerken zich door enkele universeel geldende wetten die de absolute meerderheid van hun beoefenaars aanvaarden. Geen bioloog hoor je nog het scheppingsverhaal verdedigen; de evolutietheorie is tegenwoordig de common ground van elk biologisch onderzoek. De economische wetenschap is echter net als de filosofie, sociologie of psychologie geen natuur-, maar een menswetenschap. Ze bestudeert in essentie menselijk gedrag of de aggregatie daarvan op samenlevingsniveau. De mens bestudeert dus in feite zichzelf. En dat maakt waarheidsvinding heel wat complexer. Afhankelijk van de tijdsgeest, de historische context of het heersend ethische klimaat ontstaan verschillende denksporen. Paradigma’s worden zo meer of minder relevant.
Voor de economische wetenschap is het neoklassieke denkkader vandaag dus dominant. Dat was ooit anders. Tot de industriële revolutie bepaalde het mercantilisme bijvoorbeeld het economische beleid van de meeste westerse landen. De periode werd gekenmerkt door protectionisme, hoge importtarieven en de uitbuiting van kolonies. Later verkreeg de klassieke school van Adam Smith meer invloed. De theorieën over zelfregulerende markten en comparatieve voordelen kenmerkten een periode van minder overheidsinmenging en vrijhandel. De Grote Depressie van de jaren 1930 zette vervolgens ene John Maynard Keynes aan tot het schrijven van zijn General Theory of Employment, Interest and Money. Het werk zou het economisch denken en beleid van de komende decennia bepalen. De zogenaamde Keynesiaanse school, met voorkeuren voor een vanuit de overheid gestuurde reactie op recessies, won aan belang. Later wijzigde die mainstream weer, toen onder invloed van de monetaristen in de jaren 1970-1980 de focus van economisch beleid zich verlegde van het bestrijden van werkloosheid naar lagere inflatiecijfers.
Het is voor studenten cruciaal dat ze inzien dat wat vandaag de mainstream is, morgen een nichestroming kan zijn en omgekeerd. Daarom is het huidige natuurwetenschappelijke karakter en gebrek aan pluralisme van economie-opleidingen problematisch. Studenten krijgen een enkel paradigma voorgeschoteld en verlaten zo de schoolbanken met slechts één economisch denkkader in het achterhoofd. Verschillende studies wijzen de gevolgen daarvan aan. Zo is in psychologische experimenten aangetoond dat economiestudenten over het algemeen egoïstischer gedrag vertonen, vaker aan zichzelf denken en een positiever moreel oordeel hebben over hebzucht en egoïsme. De Britse econome Kate Raworth verwoordt het in haar boek Donuteconomie heel pertinent: “De homo economicus als model van de mens is een model voor de mens geworden.” Anders gezegd, wie aangeleerd werd dat zijn of haar peer vooral aan het eigen nut denkt, zal zelf datzelfde gedrag beginnen te vertonen. De theorie wordt met andere woorden een zelfvervullende voorspelling.
Om het met economische beeldspraak te zeggen: het is tijd dat het monopolie van de neoklassieke economie doorbroken wordt. Een marktcorrectie dringt zich op ten voordele van andere economische stromingen. Denk bijvoorbeeld aan de gedragseconomie, die vragen stelt bij de economische rationaliteit van mensen. Ons gedrag als economische agenten is immers onderhevig aan denkfouten of onvolledige informatie. Hoe zeker bent u immers dat uw garagist geen onnodige herstellingen aanrekent? Of denk aan de ecologische economie, die eerder dan op het maximaliseren van welvaart, zich focust op welzijn binnen planetaire grenzen. Elk van die stromingen heeft zijn merites, maar uiteraard ook zijn gebreken. Enkel door deze en andere stromingen een grotere rol te geven, kan de economische wetenschap haar geloofwaardigheid als menswetenschap behouden.
Daarnaast doet ze er goed aan om naast wiskunde, statistiek, data-analyse en logica, ook andere wetenschappen meer als hulpwetenschap te gaan zien. De psychologie, sociologie, geschiedenis en wetenschapsfilosofie zijn minstens even complementair aan de economische wetenschap als bovengenoemde, meer kwantitatief-analytische wetenschappen. Toch worden ze al te vaak stiefmoederlijk behandeld in economie-opleidingen, wat leidt tot theoretische en disciplinaire bloedarmoede. Om de grote uitdagingen van deze tijd, zoals de klimaatverandering en ongelijkheid, het hoofd te bieden, hebben we nood aan opleidingen die kritische en geïnformeerde studenten afleveren. De weg daarnaartoe is interdisciplinair en pluralistisch.
Dit is een gastbijdrage van Edgar Billiet. Hij is master in de economie en schreef zijn masterproef over het economie-onderwijs in Vlaanderen. De bijdrage verscheen eerder bij Knack.