Meer dan vierhonderdduizend kinderen in België groeien op in armoede. Wat betekent leven in armoede? Voor elk kind, voor elke ouder zal de ervaring anders zijn. Geen enkele ervaring kan in de plaats treden van een andere. Dit is hoe ik het als kind heb meegemaakt — en waarom het kinderbijslagballonnetje van Connor Rousseau zo slecht viel.
Leven in armoede is elke dag opnieuw elke cent om en om draaien — en alleen de foute keuze kunnen maken. Het is kiezen tussen eten of een doktersbezoek. Het is vechten om het einde van de maand te halen, nooit iets opzij kunnen leggen. Het is kiezen tussen een verjaardagscadeau voor je kind of de auto laten herstellen. Het is na een late shift nog anderhalf uur naar huis fietsen omdat je de auto niet kon laten herstellen, en jeugdzorg op je dak krijgen omdat je de kinderen zo lang alleen laat. Het is niemand thuis durven uitnodigen, omdat je hen niets kunt aanbieden. Het is nooit kunnen meegaan als vrienden wat gaan drinken. Het is hen uit je leven zien verdwijnen. Leven in armoede is leven in eenzaamheid.
Leven in armoede is geen verjaardagsfeestje voor de klasgenootjes, en dus ook nooit op hun feestje uitgenodigd worden. Het is doen alsof je blij bent met een paar kousen voor Kerstmis. Nooit naar de film gaan. Het lidgeld van de sportclub niet kunnen betalen. Slapen in een kamer waar de ruit niet sluit. Leven in armoede zijn ouders die ziek zijn van de stress: elke beslissing van twintig cent is een beslissing van levensbelang. Leven in armoede is het ontbreken van elk perspectief: het is week na week, maand na maand blijven spartelen, zonder ooit een dag respijt, zonder ooit een dag pauze te kunnen nemen in je eeuwige gevecht om te overleven.
Leven in armoede is verpletterd worden door schuldgevoel, omdat je je kinderen niet kunt geven wat zij verdienen. Leven in armoede is verpletterd worden door schuldgevoel, omdat je meer vraagt van je ouders dan zij ooit kunnen geven.
Wat betekent leven in armoede? De vraag is, helaas, weer bijzonder relevant. Niet alleen omdat het Vooruit van Connor Rousseau meent dat kinderarmoede misschien beter bestreden wordt door te knippen in de kinderbijslag, en dus in het gezinsinkomen. Maar zeker omdat, volgens de laatste betrouwbare tellingen waarover we beschikken (EU-Silc, 2019) de kinderarmoede in België blijft toenemen. Meer dan vierhonderdduizend kinderen leven ondertussen in een gezin dat moet rondkomen met een inkomen onder de armoedegrens. Ter vergelijking: in 2006 waren dat er minder dan driehonderdduizend. Het gaat om een structurele scheeftrekking in onze samenleving, die steeds meer kinderen in armoede duwt.
Het klopt dat armoede meer is dan geldgebrek: het is een multidimensionale problematiek, zoals dat heet, die draait om de fundamentele vraag wie op een volwaardige manier kan deelnemen aan de samenleving. En het klopt dat die armoedegrens verschuift in de tijd: in een samenleving die steeds rijker wordt, zal ook de armoedegrens opschuiven. Dat is logisch, want in een rijke samenleving betekent op een volwaardige manier participeren aan de samenleving iets anders dan in een arme samenleving. Participeren aan de samenleving kost geld. Budgetonderzoek van de Universiteit Antwerpen wijst uit dat volwaardig participeren minimaal een inkomen vereist dat overeenstemt met de armoedegrens, die dus allesbehalve arbitrair is. Het bestrijden van armoede stopt misschien niet met garanderen van een levenswaardig inkomen voor elk gezin. Het begint er dus wel mee: zonder levenswaardig inkomen, is de rest onmogelijk. Maar daar gaat het vandaag al mis.
Van alle kinderen die opgroeien in een gezin waar weinig tot niet gewerkt wordt —of dat nu door ziekte of invaliditeit is of door werkloosheid—, leeft ondertussen al meer dan acht op tien in armoede. Het is het brute gevolg van een politiek die ervoor koos de waarde van de vervangingsinkomens steeds verder uit te hollen om zo wie niet werkt ‘uit zijn hangmat’ te ranselen. Hun kinderen zijn collateral damage.
Veruit de meeste kinderen in armoede leven echter in ‘werkende’ gezinnen. Maatschappelijke en sociaal-economische veranderingen maken het steeds moeilijker voor gezinnen die moeten rondkomen met een beperkt inkomen uit arbeid om het hoofd boven water te houden. In een maatschappij waar tweeverdieners de standaard zetten, worden alleenstaanden en deeltijds werkenden met kinderen uit de middenklasse geduwd. Voor hen volstaat werken niet meer om zich te beschermen tegen armoede. Dáár zit het grote probleem van de stijgende kinderarmoede: structurele verschuivingen in onze maatschappij die een structureel antwoord vereisen. Zoals hogere lonen voor de laagste inkomens, inkomensondersteuning voor deeltijds werkenden, het garanderen van betaalbare huisvesting.
Dat men kinderarmoede niet wil bestrijden door het verzekeren van levenswaardige inkomens, maar z’n heil zoekt in een resem ad hoc maatregelen —een speciaal tarief hier, een voordeel in natura daar, verplichte kinderopvang ginder— getuigt van een diepe miskenning van deze structurele oorzaken van armoede, en lijkt geïnspireerd door een diep wantrouwen tegenover iedereen in onze samenleving die het niet ‘gemaakt’ heeft. Het is de politiek van een zelfgenoegzame samenleving die z’n zaakjes op orde denkt te hebben, en armoede ziet als een persoonlijk falen in een maatschappij die iedereen alle kans op slagen geeft. Armoede is dan het gevolg van ‘foute keuzes’: dus moet de overheid ingrijpen en hun keuzes voor hen maken. Het is de politiek van de winnaars van deze samenleving, die niet meer weet wat het is te verliezen.