Wie voor de financieel-economische crisis van 2007 niet links was had geen hart, wie na de coronacrisis van 2020 nog steeds niet links is, heeft geen verstand. Zo kunnen we het oude adagium herijken. De neoliberale trickle-down theorie dat de rijken rijker maken uiteindelijk goed zou zijn voor iedereen was altijd al kolderieke voodoo-economie, maar tegenwoordig erkennen ook mainstream economen en instellingen als het IMF en de OESO dat grotendeels.
De discussie over de loonnorm is in dat opzicht een mooi voorbeeld. Paul De Grauwe vindt dat we de loonnorm beter “in de prullenmand gooien”, Ive Marx en Gert Peersman plaatsten als columnisten in De Standaard sterke vraagtekens bij de norm, Kevin Spiritus argumenteerde op Twitter uitgebreid waarom het een geschikt moment is voor loonsverhogingen. Enkel Stijn Baert blijft nog in het gezelschap vertoeven van de werkgeverseconomen in de loonmatigingsclub.
Op vlak van het minimumloon is de consensus minder breed, maar toch verschuift het debat. Dankzij onder meer de Fight for €14-campagnes van het ABVV in België en de FNV in Nederland, en doordat corona het belang van essentiële werknemers in de verf zette, groeit het idee dat de laagstbetaalde werknemers en de lonen daar net boven er sterk op vooruit moeten gaan. Veel recent onderzoek ondersteunt de stelling dat de positieve effecten groot zijn en de eventuele kleine negatieve effecten ruim overstijgen. Op Europees niveau werd er alvast een kleine stap vooruit gezet richting een hoger minimumloon.
Een ander voorbeeld is de weg uit de crisis. Waar na 2007 het austeriteitsdiscours nog dominant was, is de meestal foutieve gedachte “snoeien om te bloeien” nu gelukkig op de afvalberg beland. Met de woorden van IMF-directrice Kristalina Georgieva: “Geef zo veel uit als je kan, en dan nog een beetje meer.” ECB-voorzitster Christine Lagarde suggereerde al voorzichtig om de Europese Stabiliteits- en Groeipactregels, die de nationale begrotingen in een keurslijf duwen, permanent te versoepelen. In de VS wordt verwacht dat de vroeger zo voorzichtige Joe Biden na zijn herstelplan van 1,9 biljoen dollar binnenkort ook een investeringsplan van 3 biljoen dollar zou presenteren.
Nog zo’n punt is de vermogensbelasting. Het IMF suggereerde onder meer een vermogensbelasting om de kosten van de coronacrisis te drukken. Paul De Grauwe is al langer voorstander. En ook in de zakenkrant Financial Times hielden verschillende redacteurs het afgelopen jaar een pleidooi voor een vermogensbelasting.
Tot slot maakte corona ook nog eens het belang van universele sociale bescherming duidelijk, en lijkt er met onder meer de Europese Green Deal en de doelstelling van klimaatneutraliteit in de VS, Japan (beide 2050) en China (2060) een grote consensus te zijn om de klimaatcrisis eindelijk te bekampen.
Kortom, een sterke sociale zekerheid, hogere (minimum)lonen, een doortastend klimaatbeleid, massale overheidsinvesteringen om uit de crisis te geraken, hogere belastingen voor de rijken, ... De publieke opinie is er volgens peilingen al langer voorstander van, maar meer en meer volgen machtige stemmen. Ook rechtse partijen nemen linkse standpunten over. Zo was in Nederland Kees en alleman het eens dat de VVD sociaaleconomisch naar links opgeschoven is. De neoliberale hegemonie heeft de voorbije maanden en jaren klappen gekregen. De nieuwe mainstream is links, of zo lijkt het soms toch. Paul De Grauwe en het IMF kunnen beschouwd worden als de individuele en institutionele verpersoonlijking van die verschuiving.
Desondanks lijkt er in België – en in veel andere landen – weinig fundamenteel te veranderen. De uitkeringen en de minimumpensioenen gaan omhoog, maar desondanks zullen de laagste uitkeringen ook in 2024 nog onder de armoedegrens liggen. We lijken nog jaren verwijderd van een verhoging van het minimumloon tot 14€. In plaats van een vermogensbelasting krijgen we hooguit een flauwe effectentaks die niet meer dan een habbekrats opbrengt. Het klimaatbeleid blijft bij trage en kleine veranderingen in plaats van de echt grote beslissingen en fundamentele transformatie die we nodig hebben.
Hoe komt dat? Een volledige verklaring geven is onmogelijk, maar een aantal factoren spelen zeker mee. Ten eerste blijft rechts natuurlijk veel verkiezingen winnen. Er is een grote discrepantie tussen de verschuiving van het maatschappelijk debat en de publieke opinie over sociaaleconomische thema’s enerzijds, en de verkiezingsuitslagen anderzijds.
Ten tweede blijven een aantal neoliberale dogma’s overeind. Zo is er in België en andere landen een fobie voor structureel hogere belastingen en overheidsuitgaven. Die fobie is zelfs verankerd in het federale regeerakkoord. Ze zorgt er ook voor dat er valse keuzes op tafel gelegd worden, zoals tussen kinderbijslag en kinderopvang – alsof we niet beiden kunnen hebben.
Een ander dogma is marktwerking. Die blijft bijvoorbeeld een rem zetten op een doortastend klimaatbeleid, waar individuele subsidies en CO2-prijzen dominant blijven in plaats van massale publieke investeringen, planning en regulering.
Ten derde blijft links heel voorzichtig. Naast de neoliberale dogma’s zijn ook de angst om al te links over te komen, en de drang om zich als “competent” en “gematigd” te willen presenteren, een belangrijke oorzaak. De standpunten die Labour-leider Keir Starmer in het Verenigd Koninkrijk inneemt, zijn hiervan een duidelijk voorbeeld. Maar ook in België zie je dat iemand als Paul De Grauwe, ex-VLD-senator, radicalere standpunten inneemt dan de centrumlinkse partijen. Die partijen vertonen bovendien een sterke neiging tot “compromisme”, het verheffen van het (regerings)compromis tot doel op zich in plaats van een middel om in de richting te gaan van de ideale wereld.
Tot slot zijn er de machtsverhoudingen. Het bedrijfsleven blijft over een structurele machtspositie beschikken binnen het kapitalisme, en zet met klachten over gebrekkige “competitiviteit” (lees: te lage winsten) en dreigementen over investeringsstakingen en delokalisatie (lees: elders nóg hogere winsten) de politici onder druk. Die machtsverhoudingen zijn deels de reden waarom politici terughoudend zijn om de belastingen op kapitaal en vermogens te verhogen. Ze verklaren ook waarom loonmatiging met de loonnormwet – die werkgevers in een comfortabele zetel zet en de vakbonden in een knellend keurslijf houdt met een maximale loonstijging van 0,4% in 2021-2022 – overeind blijft.
Links kan weinig machtsmiddelen tegenover de structurele macht van dat bedrijfsleven zetten, zeker nu manifestaties door corona grotendeels op pauze staan. Een staking is voor vakbonden één van de weinige middelen om druk uit te oefenen. Commentatoren en partijvoorzitters die hogere lonen steunen maar de staking van 29 maart afkeurden, zouden moeten beseffen dat een technocratische consensus onvoldoende is. Wanneer vriendelijk vragen en redelijk argumenteren ons niet vooruithelpen, zullen we – net als in het verleden – moeten vechten voor sociaalecologische vooruitgang.
— Deze bijdrage verscheen ook in Samenleving en Politiek.