Sociaal overleg blijft overeind: belangrijk voor de relance

Net als veel van de vorige edities, is het ontwerpakkoord tussen de sociale partners een duidelijk compromis, bereikt op het laatste nippertje. Elke partij – ook de regering – had voldoende redenen om juist nog te landen, niemand is zeer euforisch of kritisch, en ieder heeft wel een trofee binnengehaald om voor te leggen aan de achterban.

Dit zorgt niet voor lyrische commentaren, maar cynisme is ook niet op zijn plaats. Een eerste verdienste is dat het sociaal overleg er in deze tijden in is geslaagd om een vergelijk te vinden, wat voor sociale vrede zorgt en de partijen on speaking terms houdt voor de uitdagingen het postcoronarelancebeleid.

Ook de ‘sociaaloverleginfrastructuur’ rond het akkoord verdient – zeker na haar rol tijdens corona – wat meer verdediging tegen diegenen voor wie het sociaal overleg ogenschijnlijk altijd op de schop moet, of het nu eindigt in stakingen dan wel akkoorden. In essentie biedt het sociaaloverlegsysteem een functionerende, pragmatische werkzijde om om te gaan met het fundamentele herverdelingsconflict tussen arbeid en kapitaal in onze samenleving. Dit terwijl politieke regeringen al twee weken in de knoop liggen over een streepje te veel of te weinig vrouwelijk textiel.

Interessant is ook welke heilige huisjes hebben standgehouden tegen de twitteraars die er de voorbije tijd nochtans uit volle borst tegenaan bliezen. Dat de eerstejaarscursus economie vertelt dat minimumlonen de tewerkstelling schaden, en je best werk creëert voor uitgerangeerde 50-plussers door hen te bedreigen met armoedeuitkeringen, is handig voor oneliners van een 140-tal tekens. Gelukkig dat de sociaal onderhandelaars meer vertrouwen op onderzoek dat de realiteit weerspiegelt, en op hun stevige voet op de werkvloer via miljoenen vakbondsleden en het hoog aandeel aangesloten bedrijven. Om kort te gaan: nuttige systemen als minimumlonen (die versterkt werden) en werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) bleven gelukkig overeind.

Twee dynamieken roepen nochtans vragen op. Ten eerste, de manier waarop bepaalde maatregelen bekostigd zullen worden. Dat sociale akkoorden mee gefinancierd worden via de schatkist is op zich niets nieuws en er is niets mis mee. Meer nog, zulke onderhandelde koppelingen tussen de wereld van werk en politiek beleid zorgen voor robuuste systemen zoals dat van de tijdelijke werkloosheid, wat het voorbije jaar als vanzelfsprekend bedrijven en werknemers door de coronacrisis heeft geloodst.

Zorgelijk is wel de bekostigingswijze via verminderde belastingbijdragen, voor zowel de werknemers (minimumloon) als de werkgevers (extra overuren). Tien jaar geleden becijferde Jef Pacolet al uitgebreid het gigantische kostenplaatje van de misgelopen overheidsinkomsten door verminderingen allerhande. En na tien jaar aan cafetariaplannen, dienstencheques, zonnepanelen en bedrijfswagens bij te boeken op deze impliciete begrotingspost, kleuren de begrotingscijfers enkel nog dieper rood.

Niet enkel het sociaal overleg is in dit bedje ziek. In de huidige tijdsgeest zijn belastingen een last, en grijpt de overheid best niet actief in – een belastingvermindering is dan snel ingevoerd. Maar alle partijen in het tripartite sociaal overleg weten dat de gevolgen van een uitgeholde belastingbasis ooit – lees: aan de onderhandelingstafel – als een boomerang zal terugkeren.

Een tweede aspect dat te betreuren valt aan dit akkoord, is als het de meer fundamentele discussie terug in de koelkast zou plaatsen over de werking, effecten en billijkheid van de loonwet. Er valt aardig wat te zeggen voor het gecentraliseerd loonoverleg in België – zowel vanuit werknemers- als werkgeversstandpunt – maar in het recent debat over deze loonwet stelde men terecht fundamentele vragen.

In de verschillende landen zijn vakbonden namelijk (noodgedwongen) meegegaan in een verschuiving, weg van een focus op de link tussen productiviteits- en loonsverhogingen. In de plaats stellen zulke dwingende loonvormingskaders loonmatiging voorop, wat via een versterkte concurrentiepositie uiteindelijk zou moeten leiden tot tewerkstellings- en loongroei. De eindbalans vanuit werknemersperspectief lijkt evenwel vooral een dalend loonaandeel in de geproduceerde welvaart, én ook nog eens een sputterende productiviteitsontwikkeling. Beide kunnen we tijdens een postcoronarelance missen als kiespijn.

De kans is aanzienlijk dat dit thema straks weer opduikt, wanneer na corona ook de discussies hernemen over begroting(stekorten), belastingen, en relance-investeringen. Ook dan gaan sociale akkoorden daar niet alle antwoorden op kunnen geven.

Alleszins is het positief dat we dus een functionerend sociaal overleg hebben om deze uitdagingen aan te gaan.

— Dit stuk verscheen eerder in De Morgen.

Bonussen zullen arbeidsonrust in de zorg- en welzijnssector niet de kop indrukken

Het begint ook Europa te dagen dat grootschalige belastingontduiking een verlammende weerslag heeft op besluitvorming