In een nieuwe, angstaanjagende episode van Oost-Europese verschuivingen richting autoritarisme voerde de Hongaarse regering vorige week een anti-lgtbq-wet door, die lijnrecht indruist tegen de grondbeginselen van het Europese project. Tevergeefs wordt de Europese Commissie aangemaand tot een krachtige reactie, die ook als ze er komt het tij niet zal keren. Voor een structureel antwoord op de opkomst van autoritarisme in Oost-Europa kijken we beter naar een heroverweging van ons investeringsbeleid en een versterking van het middenveld.
Na afloop van de Europese ministerraad schaarden 16 van de 27 lidstaten zich achter een door België getrokken veroordeling van de anti-lqbtq-wet. Om de daad bij het woord te voegen, werd nadrukkelijk gekeken naar de Europese Commissie die, zoals minister Wilmès het stelde, ‘gewoon haar job moet doen’.
Ook vanuit het Europees Parlement klinkt harde taal richting de Commissie. Een brede coalitie van parlementsleden dreigt de Commissie op grond van nalatigheid voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te dagen. Het nieuwe rechtstaatsmechanisme, dat geld uit de Europese meerjarenbegroting en het coronaherstelfonds verbindt aan voorwaarden om de rechtstaat te borgen, trad op 1 januari in werking, maar blijft voorlopig ongebruikt.
De aanmaningen zijn terecht en begrijpelijk. Tegelijk is het misleidend en kortzichtig om de roep om actie louter in de schoot van de Commissie te werpen. De instelling is met handen en voeten gebonden aan de bereidheid tot consensus en compromis onder de lidstaten. Ze heeft de bewegingsvrijheid en instrumenten om deze strijd te winnen simpelweg niet in handen, en is zich maar wat bewust van hetgeen ze erin te verliezen heeft.
Omdat de Poolse en Hongaarse regering hun vetorechten in de besluitvorming te pas en te onpas in de strijd werpen, staat de algehele slagkracht van de Commissie op het spel bij een escalatie van dit conflict. Dat kan niet zozeer de Commissie zelf verweten worden, maar wel de lidstaten die weinig bereidheid tonen om hun ultieme zeggenschap over Europese besluitvorming op te geven. Ook het rechtstaatsmechanisme is bijzonder gevoelig voor dit soort manipulatie, koehandel en sabotage tussen de lidstaten. Daarom is het ook als het bij mirakel op korte termijn wél inzetbaar is, geen zaligmakende oplossing.
Een ander uitgeput en niet kosteloos middel is het aanspannen van rechtszaken voor het Hof van Justitie van de Europese Unie. Maar voorlopig legt de Hongaarse regering uitspraken van dergelijke rechtszaken vrolijk naast zich neer. Dat heeft gevolgen voor de geloofwaardigheid van de Europese rechtsorde, en het voedt een gevoelig en niet ongevaarlijk conflict over wie uiteindelijk het allerlaatste woord heeft: de Unie of de lidstaten.
Het wordt tijd dat we de opkomst van autoritarisme op een structurele manier begrijpen en bestrijden. Allereerst is er de ongezonde economische verwevenheid van West- en Oost-Europa. Duitse, Luxemburgse en Nederlandse bedrijven investeren maar al te graag in landen als Hongarije vanwege lage arbeids- en productiekosten. Een onophoudelijke stroom aan buitenlandse investeringen sterkt Orbán in het bestendigen van zijn grip op de samenleving en economie, alsook zijn machtspositie op Europees niveau. Met hun investeringsbeleid hebben regeringen en grote bedrijven een hefboom in handen waarbij het rechtstaatsmechanisme van de Commissie verbleekt.
Al te vaak kaderen we de gebeurtenissen in Oost-Europa ook in het kader van een onoverbrugbare cultuurkloof tussen West en Oost. Die analyse verhult de mate waarin het gedachtegoed van Orbán en co. ook in West-Europese landen aan terrein wint. Bovendien wekt het de valse en paternalistische indruk dat burgers in Oost-Europese lidstaten er nog niet ‘klaar’ voor zouden zijn om fundamentele vrijheden, democratie en rechtstaat te omarmen. Landen als Polen en Hongarije hebben een sterk, pluralistisch en geëmancipeerd middenveld. Miniautocraten als Orbán doen er alles aan die krachten monddood te maken. Het duizelingwekkende tempo waarop ze daarin lijken te slagen, zou ons er juist toe moeten aanzetten middenveldorganisaties, oppositie en dissidenten in de getroffen landen te horen en te steunen. Ook daarin is er niet enkel een rol weggelegd voor de Commissie, maar voor het brede geheel van Europese organisaties, politieke partijen en regeringen, alsook voor burgers zoals u en ik.
— Deze opinie verscheen 24 juni in De Morgen.