Na jaren van wanbeheer belooft de regering-De Wever België uit het begrotingsmoeras te trekken. Maar iedereen kan nu al zien dat de terugverdieneffecten een sprookje zijn. In 2029 dreigt een nieuwe krater van 8 miljard euro.
Dit moest een “herstelregering” worden. Na jaren wanbeheer, decennia stilstand, was het land vastgelopen, de begroting een puinhoop. Het was tijd om “verantwoordelijkheid” te nemen – en al was het “dik tegen zijn goesting”, Bart De Wever zou die verantwoordelijkheid niet ontlopen, maar in ’s lands belang de handen aan de ploegschaar slaan. Bij de overige partijen, eenzelfde verhaal: nu kon men niet aan de zijlijn blijven staan. Er moest puin geruimd. Dat zou pijn doen. Maar waar vorige regeringen de begroting deden ontsporen, zou men nu eindelijk orde op zaken stellen en “het rotten doen stoppen”. Harde maatregelen, zodat morgen ons land er weer bovenop kan komen. Vandaag zitten er ernstige mensen aan tafel.
ECHO VAN ‘ZWEEDS’
Het is, natuurlijk, een gekend verhaal, een echo van wat we al zo vaak gehoord hebben. Het is geen toeval dat precies hetzelfde geluid klonk bij het aantreden van de ‘Zweedse’ regering-Michel – net als vandaag een project getrokken door N-VA en MR. Ook toen zou men eindelijk het nodige doen om ons land uit het moeras te trekken, ook toen zouden we er dankzij hun ingrepen – de korte pijn – weer snel bovenop zijn.
We weten hoe het geëindigd is: hun ‘tax shift’, die honderdduizenden banen moest creëeren en die zichzelf zou financieren door al die extra jobs, sloeg een enorme krater in de begroting, net aan de vooravond van eerst de corona- en vervolgens de energiecrisis. Het uitdiepen van dat begrotingstekort, laten we dat niet vergeten, was een bewuste tactiek van die regering, een tactiek die ze ook wijd en zijd rondbazuinden: Alexander De Croo, toenmalig vicepremier, noemde het in De Tijd een manier om volgende regeringen “met de rug tegen de muur” te zetten: zo zou men niet anders kunnen dan besparen; en Bart De Wever, in een interview met Newsmonkey, sprak over de niet-gefinancierde tax shift als een manier om een “infernale besparingslogica” op te dringen, om zo te dwingen het mes te zetten in “de overheidsuitgaven waar ze nog zitten: de sociale zekerheid.”
Zo zijn we beland waar we nu zijn, bij een enorm zware begrotingsopgave – en opnieuw zijn het N-VA en MR die zich opwerpen als de ‘verantwoordelijke huisvaders’ die, nu ze eindelijk (sic) de touwtjes in handen hebben, ernst zullen maken met het puinruimen, en – het spijt hen zeer, maar het kan niet anders –, de sociale zekerheid op het kapblok moeten leggen, om de sociale zekerheid te redden van het wanbeheer van hun voorgangers.
TERUGVERDIENEFFECTEN
Hoezeer het hen ernst is, blijkt helder uit de begrotingstabellen bij het regeerakkoord. Daarin schijven De Wever en zijn kameraden liefst 8 miljard euro in aan extra inkomsten dankzij ‘terugverdieneffecten’ – op een totale inspanning van 23 miljard euro (de meeruitgaven voor defensie en een nieuwe tax cut inbegrepen). Dankzij de plannen van deze regering, zo klopt De Wever zich op de borst, zal de werkzaamheidsgraad in België tussen nu en 2029 “een kwantumsprong” maken, eindelijk de magische grens van 80% bereiken, en zal de begrotingsput zichzelf grotendeels slechten.
De theorie is eenvoudig: als we maatregelen nemen die meer mensen aan een baan helpen, dan zal de overheid ook meer belastinginkomsten ontvangen en meer sociale bijdragen op de lonen van die nieuwe werknemers. Meer mensen die werken, dat betekent vanuit begrotingsstandpunt dus dubbele winst: niet alleen vallen er uitgaven weg (iemand die werkt, hoeft geen vervangingsinkomen te krijgen: het regeerakkoord schrapt alvast bijna 2 miljard euro uit de werkloosheid), er staan ook extra ontvangsten tegenover – liefst 8 miljard euro aan extra ontvangsten, als we De Wever mogen geloven. Zónder die terugverdieneffecten valt deze hele begroting in duigen, lopen de tekorten nog verder op, en zal men dus opnieuw “niet anders kunnen” dan “harde, maar broodnodige maatregelen” nemen.
WERKZAAMHEIDSGRAAD VAN 80%
Alles staat of valt dus met het antwoord op de vraag: hoe realistisch is het om die werkzaamheidsgraad van 80% te bereiken tegen 2029 – en daarmee die 8 miljard euro aan meerinkomsten?
Om de nodige inspanning te kaderen, is het misschien nuttig om kort te schetsen wat een werkzaamheidsgraad van 80% inhoudt. Het vereist dat er tussen nu en 2029 elk jaar om en bij de 150.000 mensen extra aan de slag gaan. Om dat in perspectief te plaatsen: in de laatste tien jaar kwamen er jaarlijks gemiddeld 50.000 banen bij. In het meest succesvolle jaar, 2022, toen de arbeidsmarkt na de coronacrisis weer aantrok, werden 95.000 extra jobs gecreëerd – nog steeds 50.000 banen minder dan waar deze regering elk jaar op rekent. Meteen een tegenvaller: volgens de net gepubliceerde vooruitzichten van het Planbureau mogen we dit jaar rekenen op nog geen 24.000 extra werkenden. Dat is héél ver verwijderd van de vereiste 150.000 bijkomende jobs. De smell test (snuffeltest) zegt dus: dit ruikt naar klinklare nonsens, louter wensdenken waarop alleen een gek een begroting bouwt.
In het debat over de regeerverklaring zei De Wever daarover dat hij “de scepsis begrijpt, gezien de ervaringen in het verleden,” maar – zo voegde hij er meteen aan toe –, anders dan vórige regeringen neemt deze regering van ernstige, verantwoordelijke mensen wel “die maatregelen om extra jobs te creëren” (Wat, precies, zat zijn partij dan in de ‘Zweedse’ regering-Michel te doen die zulke gaten sloeg in de begroting? Wat deed MR, die al sinds 1999 onafgebroken in de regering zit?). En de regering-De Wever hééft natuurlijk ook plannen om de banengroei een duwtje in de rug te geven: ze rekent enerzijds in sterke mate op de stopzetting van de werkloosheidsuitkering in de tijd (de stok), en anderzijds op een mini-fiscale hervorming die – daar is dat oude riedeltje weer – “werken meer moet laten lonen”: de verhoging van de belastingvrije som voor wie werkt, en het uitbreiden van de werkbonus (de wortel).
BEPERKING WERKLOOSHEID IN DE TIJD
In de bijdrage van Caro Van der Schueren in dit nummer wordt dieper ingegaan op de impact van de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd: ik ga die oefening hier niet hernemen. Laat me er enkel op wijzen dat het aantal uitkeringsgerechtigde langdurig werklozen de afgelopen tien jaar reeds sterk is gedaald, van 316.000 in 2015 naar 136.000 personen in 2024. Daar was geen beperking van de werkloosheidsduur in de tijd voor nodig, maar wel een aantrekkende economie: mensen vinden een job, als er een job is voor die mensen.
Dat is een evidentie, en bleek ook uit de evaluatie van de versterkte degressiviteit in de werkloosheid, die erop gericht was mensen sneller richting een baan te duwen door de uitkeringen sneller te laten dalen: “In de evaluatie zijn er geen aanwijzingen gevonden van een positieve impact van de hervorming op de transities naar werk. De evolutie van de uitstroom naar werk lijkt sterk beïnvloed door de economische situatie en die van de arbeidsmarkt”.[1]
Bovendien is de uitkering waarop een langdurig werkloze terugvalt vandaag al onvoldoende om menswaardig te kunnen leven[2]: het blijft volstrekt onduidelijk hoe mensen in armoede duwen hen sneller aan een baan helpt, of meer jobs creëert. Dat wil niet zeggen dat er geen werkloosheidsvallen bestaan: een halftijdse job betaalt bijvoorbeeld vaak veel te weinig om “de moeite te lonen”, zeker als daar de kosten voor extra kinderopvang of vervoer tegen afgezet worden. Dáár moet op gewerkt worden. En precies daar gebeurt veel te weinig om een reëel verschil te maken. Men kan er donder op zeggen: als de economie opveert, zal het aantal werklozen dalen; als de economie inzakt, zullen er niet plots tóch banen bijkomen omdat wie niet snel genoeg een job vindt, zonder uitkering dreigt te vallen.
BELASTINGVRIJE SOM VOOR WIE WERKT
Moeten we dan alle heil verwachten van de maatregelen die “werken meer moeten laten lonen”? Veruit de belangrijkste ingreep hier is de verhoging van de belastingvrije som voor wie werkt. Daarvoor is de regering-De Wever bereid liefst 3,5 miljard euro belastinginkomsten te laten schieten, terwijl ze elders miljarden euro aan besparingen zoekt. De cruciale vraag is: wie zal hierdoor aan het werk gaan, die anders niet zou werken?
Opnieuw is de theorie eenvoudig: een verhoging van de belastingvrije som leidt tot een (zeer lichte) daling van de ingehouden belastingen, en dus tot een hoger beschikbaar inkomen: werken wordt aantrekkelijker. Alleen is het probleem met deze maatregel dat werkelijk iedereen die werkt in bijna gelijke mate mee profiteert, ongeacht de hoogte van het loon. En al kan 30 euro per maand meer of minder verdienen een verschil uitmaken voor wie werkt aan een erg laag loon, het lijkt toch volstrekt onwaarschijnlijk dat het hogerop de loonladder nog mensen aan het werk krijgt die anders níet zouden werken. Als maatregel die mensen aan het werk moet krijgen, lijkt het dus al bij voorbaat een ontzettend dure slag in het water.
En dat de regering-De Wever er zelf óók niet in gelooft als hefboom voor tewerkstelling, blijkt wel uit het feit dat deze belastingverlaging pas op snelheid komt in 2029: ruim te laat om een bijdrage te kunnen leveren aan de benodigde jobcreatie, net op tijd voor de volgende verkiezingen.
UITBREIDING WERKBONUS
Nog eens 350 miljoen euro gaat naar het uitbreiden van de werkbonus, een vermindering van de sociale bijdragen en inkomensbelasting specifiek gericht op lagere lonen. Op z’n minst heeft deze maatregel het voordeel dat ze zich concentreert op die groep waar ze het grootste verschil kan maken, als het doel is het verschil tussen niet-werken en werken onderaan de loonladder te vergroten.
Toch zijn er ook hier enkele kanttekeningen te maken. Ten eerste blijkt uit evaluaties dat mechanismen zoals de werkbonus in zekere mate worden ‘toegeëigend’ door werkgevers: de werkbonus leidt tot een daling van de brutolonen.[3] Ten tweede, en uitermate relevant gegeven de doelstelling van de maatregel, toont recent onderzoek aan dat een verdere uitbreiding van de werkbonus in België slechts een zeer beperkt effect zou hebben op de tewerkstelling.[4] Bovendien zouden de terugverdieneffecten negatief zijn: de totale begrotingskost is groter dan de initiële begrotingskost. In het meest positieve scenario kost één extra voltijds-equivalent dankzij de uitbreiding van de werkbonus liefst 368.500 euro aan gemiste overheidsinkomsten: “De natuurlijke vraag die opkomt is of het verhogen van de werkbonus de meest effectieve manier is om de doelstellingen inzake armoedebestrijding en arbeidsparticipatie te bereiken”.[5]
Kortom: ook op de uitbreiding van de werkbonus zullen we dus niet moeten rekenen om “de kwantumsprong” te realiseren die nodig is om de werkzaamheidsgraad naar 80% te brengen.
NIEUWE KRATER VAN 8 MILJARD
Maar zonder die kwantumsprong wordt er dus een nieuwe krater van 8 miljard euro in de begroting geslagen – zoals ook de vorige ‘Zweedse’ regering-Michel met N-VA en MR kraters sloeg in de begroting. Iedereen kan nu al zien dat die terugverdieneffecten een sprookje zijn, een fabeltje dat men ons vertelt voor het slapengaan om ons rustig te laten indommelen. En wat volgt er dan? Bij de eerste begrotingscontrole zal al blijken dat de tekorten toch verder oplopen dan verwacht, dat de geplande maatregelen toch minder opbrengen dan verhoopt – en dat dus, het spijt hen zeer, het herstel nog niet voor morgen is, en de korte pijn wat langer zal duren.
Maar laten we ons toch maar gelukkig prijzen dat er vandaag ernstige, verantwoordelijke mensen aan tafel zitten – al is het dik tegen hun goesting.
EINDNOTEN
RVA (2022), ‘Tien jaar versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkering: Evaluatie van de impact op de transities naar werk en op de sociale uitgaven in de periode 2010-2020.’ ↑
M. Frederickx, H. Delanghe, T. Penne, B. Storms (2024), ‘Kan je menswaardig leven met een minimuminkomen?’ Minerva Paper 2024/06.↑
Hoge Raad van Financiën (oktober 2024), Antwoord op adviesaanvragen van de minister van Financiën, p. 13 en ‘Bijlage: Nota A’.↑
A. de Mahieu (2023), ‘De werkbonus in België: hoe ver kan men gaan?’ Over.Werk (2023:1), p. 29-36. ↑
Ibid.↑
Samenleving & Politiek, Jaargang 32, 2025, nr. 3 (maart), pagina 31 tot 35