De impact van demografische en technologische trends op arbeid, vermogen en de financiering van de overheid, en krijtlijnen voor een tax shift
Samenvatting
Het eerste luik van deze studie legt enkele principes vast waaraan een rechtvaardige fiscaliteit moet voldoen. In dit tweede luik daarentegen nemen we twee maatschappelijke en economische evoluties onder de loep die een belangrijke impact hebben op de manier waarop de overheid vandaag haar uitgaven financiert, en hoe we op deze trends moeten inspelen om de overheidsfinanciering morgen veilig te stellen. De vraag in dit luik van de studie is dus niet: wat zijn de principes van een rechtvaardige fiscaliteit?, maar wel: hoe moeten we de overheidsfinanciering bijstellen in het licht van de veranderende maatschappelijke en economische context?
De klassieke financieringsbasis van de overheid en de sociale zekerheid wordt immers ondermijnd door twee belangrijke tendensen, een demografische en een technologische, net op het moment dat diezelfde twee tendensen ook een steeds zwaardere last dreigen te leggen op de overheid. De financiering van de overheid veiligstellen vereist dan ook haar herdenken in functie van die veranderende omgeving.
De eerste trend is demografisch van aard: de vergrijzing van de bevolking zorgt voor een steeds sterkere scheeftrekking tussen het aantal mensen op beroepsleeftijd enerzijds en het aantal ouderen anderzijds; een steeds smallere basis zal door zijn arbeid moeten bijdragen aan de pensioenen en gezondheidszorg van een steeds zwaardere top. Anderzijds gaat de vergrijzing ook gepaard met een steeds sterkere kapitaalopbouw, en een versterking van de positie van het vermogen in de economie.
De tweede trend is technologisch van aard: de voortschrijdende ontwikkeling van technologie, zowel klassieke als digitale, zet de werkgelegenheid van vooral laag- en middengeschoolden onder druk, leidt tot een steeds sterkere loondivergentie tussen laag- en hooggeschoolden, en doet het aandeel van de in de economie geproduceerde toegevoegde waarde dat terugvloeit naar werknemers (in de vorm van lonen en sociale zekerheidsbijdragen) steeds verder afkalven ten voordele van de factor kapitaal.
De demografische en de technologische trend ontwikkelen zich los van elkaar, maar hebben een elkaar versterkend effect wat betreft de klassieke financieringsbasis van de overheid: beide trends ondergraven de mogelijkheden die arbeid biedt als primaire financieringsbasis van de overheid, en beide trends versterken de positie van het vermogen in de totale economie. De keerzijde van de verschuivingen binnen de maatschappelijke en de economische context veroorzaakt door de demografische en technologische transities is dan ook een noodzakelijke verschuiving binnen de financieringsbasis van de overheid en de sociale zekerheid, weg van arbeid, in de richting van kapitaal: een reflectie van de ontwikkelingen binnen de economie.
In het deel ‘krijtlijnen voor een tax shift’ schetsen we kort enkele mogelijkheden om de tax shift die noodzakelijk gemaakt wordt door de demografische en technologische trends te realiseren. Twee brede opties worden hier bekeken: enerzijds een verschuiving van heffingen op arbeid naar heffingen op inkomen uit vermogen, waarbij een uniform tarief van 25% wordt gehanteerd voor alle vormen van inkomen uit vermogen en kapitaal; anderzijds een verschuiving niet naar heffingen op inkomen uit vermogen, maar naar heffingen op vermogen zelf. Deze vermogenstaks kan progressief gemoduleerd worden, met een heffing die varieert tussen 0,02% en 1,75%, afhankelijk van de grootte van het vermogen, waarbij de bevrijdende roerende voorheffing verdwijnt. Dit kan genoeg middelen opleveren om een fundamentele shift te realiseren van arbeid naar vermogen die de werkgelegenheid en de groei ondersteunt, en ondernemerschap beloont. Een definitieve keuze moet echter wachten op een vervolgstudie.