Begin dit jaar stonden de kranten vol met het nieuws dat het Zweedse experiment met de kortere werkweek zogenaamd 'mislukt' was. Omgekeerd stelde Philippe Diepvents (ABVV studiedienst) voor om, als antwoord op tegenvallende cijfers rond werkbaar werk, met z'n allen minder te gaan werken. Maar er werd al eerder geexperimenteerd met minder werken. Wat zeggen de resultaten?
Minder werken lijkt een voor de hand liggend antwoord op het stress probleem. Als we stress hebben op het werk, dan moeten we gewoon minder uren kloppen, minder dagen werken en dan komt alles in orde. Helaas is daar eigenlijk weinig sluitend bewijs voor te vinden. Meer zelfs, verschillende studies tonen aan dat minder werken vaak samengaat met een hogere werkdruk. Vraag het maar aan vele werknemers met een 4/5den baan. Meestal worden hun taken niet met 1/5de verminderd. Ook de ervaringen in Frankrijk leerden dat minder werken (in dat geval 35 uur) niet automatisch minder stress betekent.
De zoektocht naar beter wetenschappelijk materiaal over de relatie werktijd-stress is ook moeilijk door de vele ‘storende’ variabelen. Iemand die minder werkt heeft daar vaak ook een reden voor (een kind bijvoorbeeld). En heeft die dan niet gewoon ook meer stress? Kunnen we iemand die deeltijds werkt in een bedrijf en maatschappij vol voltijds werkenden echt vergelijken met een collectieve arbeidsduurvermindering? Of nog, gaat het niet vooral over autonomie over de werktijd, en hoe kunnen we dat meten?
Een recente studie van enkele Zweedse onderzoekers (“The impact of reduced worktime on sleep and perceived stress”) probeert een antwoord te bieden door een robuuster wetenschappelijk opzet. Het gaat hier niet om het bekend experiment in Göteborg, maar om een ander experiment uitgevoerd tussen 2002 en 2006. 33 werkplaatsen werden op willekeurige basis opgedeeld in twee groepen. In een eerste groep gebeurde niets. In de tweede groep werd een arbeidsduurvermindering van 25% georganiseerd voor achttien maanden, met behoud van loon.
Belangrijk, deze werkplaatsen kregen fondsen om andere werknemers aan te werven om de arbeidsduurvermindering op te vangen. Ander punt, de deelnemende werkplaatsen maken allemaal deel uit van de publieke sector. Voor en tijdens het experiment werden de werknemers bevraagd over hun werk, de ervaren stress en hun slaapkwaliteit. Ze hielden ook dagboeken bij over hun slaaptijd.
De resultaten zijn bemoedigend. De werknemers in werkplaatsen die minder werken, slapen beter en ervaren minder stress. Dit zowel negen als achttien maanden na de arbeidsduurvermindering. Goed nieuws, er is dus gedegen wetenschappelijk bewijs dat een arbeidsduurvermindering wel degelijk kan bijdragen tot een betere gezondheid (betere slaap) en minder werkgerelateerde stress.
Maar toch mogen we niet te hard van stapel lopen. In dit experiment werd de vermindering van de arbeidsduur met loonbehoud volledig gecompenseerd met extra aanwervingen. De werklast voor de werknemers steeg niet of amper. Uit ervaringen met collectieve arbeidsduurvermindering in het buitenland weten we dat dit nooit volledig het geval is. Meestal wordt de arbeidsduurvermindering met loonbehoud deels gecompenseerd met aanwervingen en deels met het opdrijven van de werkdruk. Een belangrijke variabele daarin is de extra kosten die de vermindering brengt voor bedrijven. In dit experiment werden die volledig gecompenseerd door overheidssteun, wat moeilijker lijkt op de schaal van de hele economie.
De studie is dus een opsteker voor de verdedigers van een arbeidsduurvermindering maar de discussie over de modaliteiten waarmee zo’n vermindering ingevoerd moet worden is nog lang niet geslecht.
Een eerdere versie van deze tekst verscheen als column in De Gids op Maatschappelijk Gebied (januari 2017)