Tussen Vlaanderen en Wallonië bestaan er zeer grote verschillen wat betreft werkloosheid. Soms ziet men die verschillen als een gevolg van culturele verschillen, bijvoorbeeld in de houding tegenover werken. Die uitleg probeert Walen verantwoordelijk te maken voor hun sociaaleconomische situatie, zoals ook werklozen voor hun lot verantwoordelijk worden gehouden. We tonen hier in het kort aan dat die culturele verschillen met betrekking tot werk niet bestaan, en dat Wallonië vooral het slachtoffer is van de geografische herstructureringen van de kapitalistische economie.
De ongelijkheden in werkloosheid tussen de Belgische gewesten zijn goed gedocumenteerd: de werkloosheidscijfers[1] waren in 2014 de volgende: 7,8% in Vlaanderen, 16,1% in Wallonië en 22,6% in Brussel (het Belgische gemiddelde kwam neer op 11,8%).[2] Het verschil tussen Vlaanderen en de twee andere regio’s van het land is zo groot, dat de taalgrens zeer duidelijk op de kaart met werkloosheidscijfers op gemeentelijke schaal verschijnt (Figuur 1).
De Vlaamse gemeenten zijn grotendeels in de twee donkerste blauwe tinten gekleurd, en kunnen werkloosheidscijfers van onder de 8,5% voorleggen. In Wallonië zijn gemeenten met die cijfers daarentegen heel zeldzaam: er zijn enkele Duitstalige gemeenten in het oosten (vanwaar veel naar Duitsland gependeld wordt), en er is Attert, in het zuidoosten van het land, dicht bij het Groothertogdom Luxemburg, een gebied met veel nieuwe werkgelegenheid (veel inwoners van Attert pendelen om in de stad Luxemburg te gaan werken). Zelfs in de meest dynamische zones van Wallonië, Waals-Brabant voorop, liggen de werkloosheidscijfers hoger dan in de meeste Vlaamse gemeenten. Alleen het werkloosheidscijfer van de grote Vlaamse steden ligt hoger dan het Belgische gemiddelde, met Antwerpen en Gent als uitschieters.
Die “vergewestelijking” van de werkloosheidskaart is niet recent; reeds sinds de jaren 80 is de taalgrens zichtbaar. Daarvoor was dat niet het geval: de werkloosheidscijfers in het noordoosten van het land of in de regio van Aalst waren toen heel hoog.
Bovenstaande kaart is opmerkelijk, want ze is gemakkelijk te interpreteren in termen van cultuur- of gedragsverschillen. Zouden de hoge werkloosheidscijfers in Wallonië niet te wijten zijn aan bepaalde gedragingen, die sterker zijn in Wallonië, zoals de gewoonte om te rekenen op sociale hulp, eerder dan werk te zoeken, of zoals een politieke klasse die zich meer op het verleden richt (behoud van de oude “veroordeelde” industrieën), eerder dan op de toekomst (high-tech-sectoren, diensten op hoog niveau, ...)?
Zo’n redenering zou een sterker ‘activeringsbeleid’ in Wallonië en Brussel kunnen rechtvaardigen. Maar klopt het wel dat Walen ‘niet willen werken’? Enkele feiten wijzen daar alvast niet op.
Ten eerste leggen de Waalse werknemers gemiddeld een grotere afstand af om op hun werk te geraken: in Wallonië bedraagt die gemiddelde afstand 19,4 km, tegenover 15,2 km voor de Vlamingen en 7,1 km voor de Brusselaars.[3] Daarnaast zijn er zeker aanwijzingen die duidelijk tonen dat Walen vaker ondergekwalificeerde banen aannemen, wat weerspiegeld wordt in grotere afwijkingen bij werkloosheidscijfers in functie van het diploma (de situaties waarin iemand beneden zijn/haar diploma werkt, stapelen zich op, ...).[4] Die twee feiten zijn eigenlijk het resultaat van het relatief schaarse werk in Wallonië, wat de Walen ertoe dwingt om banen in slechte omstandigheden aan te nemen (ver van huis, niet in overeenstemming met hun bekwaamheden, ...).
Het is vooral die schaarsheid aan banen die ervoor zorgt dat de taalgrens op de werkloosheidskaart verschijnt, met hoge werkloosheidscijfers, zelfs in regio’s waar de economie eerder dynamisch is, zoals in Waals-Brabant. In die meer dynamische zones komen Walen (en Brusselaars) inderdaad dikwijls van ver voor hun job. De arbeidsmarkt is immers zeer gescheiden tussen Vlaanderen en Wallonië. Met andere en simpele woorden, in Wallonië is werk zeldzaam, en daar waar er werk is, wordt het ingenomen door mensen die veraf wonen.
Daarnaast zijn in Brussel, en in minder mate Wallonië, de hoge werkloosheidscijfers niet alleen het gevolg van een tekort aan banen.[5] Ze zijn ook het gevolg van het feit dat de competenties van een belangrijk deel van de Brusselse bevolking, vooral bij recent geëmigreerde mensen, niet tegemoetkomen aan de eisen van de zeer veeleisende arbeidsmarkt. En dan praten we nog niet over eventuele aanwervingsdiscriminatie, die in hun nadeel speelt. Dat wordt ook aangetoond door de grote ongelijkheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: de werkloosheidscijfers zijn hoger in de gemeenten in het noordwesten dan in de gemeenten in het zuidoosten.
Ten derde worden Walen soms geassocieerd met stakers, in tegenstelling tot de Vlamingen die gezien worden als (harde) werkers. Laten we wel eerst vermelden dat Walen zo dikwijls staken om hun baan te kunnen behouden. Daarnaast lag het aantal stakingsdagen per werknemer in de loop van de jaren 2011-2015 een beetje hoger in Wallonië dan in Vlaanderen. Die spreiding wordt scheefgetrokken door het feit dat stakingen gepland worden in de buurt van de maatschappelijke zetel, waardoor Brussel overschat wordt. Stakingen vertegenwoordigen maar een zeer klein deel van niet-geleverde werkdagen: net 0,8% van het Belgische totaal van 2011 tot 2015. Voor werknemers is afwezigheid door (niet-beroeps)ziekte een veel groter probleem, want dat is de oorzaak van 60% van de niet-geleverde werkdagen, waarbij het aantal dagen in Vlaanderen en het aantal in Wallonië heel dicht bij elkaar liggen: 7,8 dagen per Vlaamse en 8,5 dagen per Waalse werknemer.[6]
Ten laatste kan de Waalse achteruitgang ook politiek geïnterpreteerd worden: Wallonië zou vasthouden aan veroordeelde sectoren, in plaats van vooruit te gaan. De “modernere” beleidsinitiatieven van enkele sterk getroffen territoria in het noorden van Engeland, weerspiegelen nochtans dikwijls geen betere “economische resultaten”. Die beleidswegen houden bijvoorbeeld de massale renovatie van stedelijke centra in, of de schenking van grote culturele uitrustingen aan industriële steden, naar het voorbeeld van wat in Bilbao is gedaan. Om ze opnieuw een aantrekkelijk imago te geven, zijn de imago’s van steden als Liverpool, Sheffield, of Newcastle zeker veranderd, maar dat heeft niet het gewenste effect gehad op economisch en sociaal vlak.[7] Daarenboven is het politieke gedrag om bestaande banen te beschermen niet echt eigen aan Wallonië. Het Vlaams Gewest heeft op dezelfde manier op de opeenvolgende sluitingen in de automobielsector gereageerd: proberend politiek te wegen op de economische actoren om de activiteit gaande te houden. Duitsland zelf heeft zijn nationale automobielindustrie sterk beschermd tijdens de grote crisis die het doormaakte vanaf 2008. Kort gezegd, het zijn de recente sluitingen van grote industriële bedrijven in Wallonië die het beeld geven van een Waalse politieke klasse die zich zou vasthouden aan het verleden.
Met andere woorden: eerder dan Walen verantwoordelijk te blijven houden voor hun “trieste lot”, moeten we begrijpen dat de hardnekkige oorzaken van werkloosheid voortkomen uit een lange geschiedenis van (her)ontplooiingen van het kapitalisme.
Territoria die vroeger dynamisch en aantrekkelijk waren, door textiel, kolenmijnen en de metaalindustrie of zelfs de automobielindustrie, zijn nu de vlekken van werkloosheid en miserie van de ontwikkelde wereld: Flint in de Verenigde Staten, Sheffield of Newcastle in Groot-Brittannië, de mijnstreken in het noorden van Frankrijk (Lens, Valenciennes, ...) zijn enkele bekende voorbeelden van zones die door de drang naar winst in de steek gelaten zijn, sinds ze niets meer opbrengen.
De 19de-eeuwse industrie heeft deze regio’s sterk beïnvloed waardoor een economische omschakeling moeilijk is:[8] een verdorven milieu, vervuiling van de gronden, relatief zwakke capaciteiten van de arbeidskrachten, de historische afwezigheid van een ondernemersklasse[9], … Wallonië staat dus voor gelijkaardige uitdagingen als andere, oude industriële regio’s. De schuld doorschuiven naar de bevolking is misplaatst, en brengt ons geen stap dichter in de zoektocht naar oplossingen.
Deze gastbijdrage verscheen in het Frans bij het Observatoire des Inégalités. De bijdrage werd vertaald naar het Nederlands door David Bastiaens.
[1] We definiëren een werkloosheidscijfer hier als de verhouding tussen werkzoekenden en de actieve bevolking; we rekenen er dus niet die personen onder, die om welke reden ook ervan hebben afgezien om een baan te zoeken.
[2] Bron: Steunpunt WSE.
[3] Bron: Diagnostiek woon-werkverkeer 2014, FOD Mobiliteit en Vervoer.
[4] Zie Van Hamme, Englert, Is opleiding het antwoord op de problematiek van massawerkloosheid? Belgisch Observatorium van Maatschappelijke Ongelijkheid; Marissal P., Medina Lockhart P., Vandermotten C. & Van Hamme G. (2008). De socio-economische structuren van België, Monografie 6. Brussel: INS.
[5] Brussel groepeert 15% van de banen voor 10,5% van de Belgische bevolking, maar slechts 43% van de banen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden ingenomen door inwoners van de hoofdstad. Census 2011.
[6] Gegevens van de RSZ.
[7] Mark Bailoni, “La reconversion des territoires industriels par la culture dans les villes britanniques: un modèle en crise?” Belgeo [Online], 1 | 2014, online gezet op 15 december 2014, geraadpleegd op 12 december 2016.
[8] Vandermotten C., Van Hamme G. & Marissal P. (2010). La production des espaces économiques, 2 vol. Brussel: Editions de l’ULB.
[9] In de 19de eeuw werd quasi iedereen werknemer in de Waalse industriële gebieden, terwijl in Vlaanderen veel handelaars, ambachtslieden of kleine boeren ondernemer werden.