Collectieve actie en gemeenschappelijk bezit staan nog niet centraal in het politieke debat naar aanleiding van de volgende lokale verkiezingen. De kans is echter groot, dat deze problematiek een steeds prominentere plaats zal gaan innemen. De stad Gent nam hierin het voortouw door het commons transitieplan op te laten stellen. In het plan worden de huidige collectieve initiatieven zoals coöperaties, deelplatformen, solidariteitsacties en samenwerkingsverbanden bestudeerd en beleidsvoorstellen geformuleerd om van Gent de eerste city as a common te maken.
Wat het plan aantoont is de verscheidenheid en exponentiële groei van collectieve initiatieven. In steden zoals Gent en Antwerpen ruilen burgers privéondernemingen en individualiteit steeds meer in voor coöperaties, cohousen, samentuinen, een collectieve invulling van de publieke ruimte, ruilhandel of deelinitiatieven.
Een sprekend voorbeeld is het Wijveld in Destelbergen. Consumenten worden coöperanten door jaarlijks lidgeld te betalen aan deze zelfoogstboerderij. In ruil kunnen de leden het hele jaar door beperkte hoeveelheden seizoensgroenten oogsten. De stad Gent geeft haar burgers via het tijdelijke invulling project steeds meer de touwtjes in handen om de publieke ruimte naar eigen wens in te vullen, met start-ups, stadslandbouw, evenementenlocaties etc.
In Antwerpen is de Theatergarage het collectieve alternatief voor de culturele centra en publieke ontmoetingsplaatsen in de stad. De initiatieven worden niet gedreven of aangestuurd vanuit de overheid noch geleid door privéondernemingen. De burger als aandeelhouder of coöperant staat centraal in het beheren en reguleren van deze collectieve ondernemingen.
De commons als alternatief voor de markt
De opkomst van collectieve actie en de geleidelijk overgang naar gemeenschappelijk bezit zijn interessante experimenten en bieden alternatieven voor de markt. Vele coöperaties en commons streven naar een meer duurzame samenleving, een eerlijkere verdeling van hulpbronnen en een onafhankelijkheid tegenover de liberale markt. Niet toevallig zijn vormen van stadslandbouw, energiecoöperaties en korte keten voedselproductie oververtegenwoordigd. De opkomst en bloei van een collectief gedachtegoed is een herintroductie van een premoderne samenlevingsvorm in de 21ste eeuw. Collectieve actie en gemeen bezit waren eerder de regel dan de uitzondering tot en met de Franse Revolutie.
Het grootste pijnpunt blijft de beperkte heterogeniteit van de leden van deze collectieve organisaties. Hoewel kwetsbare groepen het meeste baat zouden hebben bij dit soort experimenten, blijft het initiatief en de toegang voorlopig beperkt tot hooggeschoolde middenklasse gezinnen. Aangezien het vaak om gesloten ledenorganisaties gaat, blijft inclusie een aandachtspunt.
Momenteel worden deze vormen van collectieve actie gekenmerkt door hun kleinschaligheid en fragmentarisch karakter. Maatschappelijke evoluties, zoals de verdere afslanking van de overheid en commercialisering van publieke diensten, zouden deze kleinschaligheid en de focus wel eens kunnen veranderen. De globale, grootschalige privatisering van openbare diensten vanaf de jaren 80 heeft geleid tot een verschraling van de publieke dienstverlening. Steeds meer kerntaken van de overheid, zoals de zorg, energievoorziening en -regulering, sociale zekerheid en preventiemaatregelen, worden overgelaten aan de markt.
Vanuit de commonsbeweging luidt de boodschap dat de burger het dan wel zelf zal doen. In het boek Patterns of Commoning wordt collectief handelen en gemeenschappelijk bezit als de volgende grote maatschappelijke omwenteling voorgesteld. Het commons transitieplan toont eenzelfde ambitie om meer te bereiken voor onze Vlaamse steden. In de westerse commonsbeweging wordt geijverd voor een paradigmashift. In tijden van ecologische crisis, wanneer de overheid en markt ogenschijnlijk falen om een duurzame en eerlijke samenleving op te bouwen, wordt commoning als alternatief voorgesteld. De vraag rijst of we collectieve actie als nieuwe Derde Weg verkiezen voor deze taken?
De uitsluiting van kwetsbare groepen
Twee kernprincipes staan centraal in het commons gedachtegoed: het wederkerigheidprincipe en de participatiemaatschappij. Het eerste basisbegrip is wederkerigheid, reciprociteit of - zoals het transitieplan vermeldt - een contributielogica. Bijvoorbeeld zelfstandigencoöperaties bestaan uit betalende leden, die hiervoor een aantal voordelen verkrijgen, zoals een uitkering bij ziekte.
Eenzelfde principe geldt voor de deeleconomie. Burgers investeren niet langer in het privébezit van allerlei goederen, zoals wagens, grasmachines, drilboren of tenten, maar delen deze met de omwonenden. Alle leden dragen een steentje bij in de vorm van een financiële bijdrage, een materieel goed of arbeid, waarna zij van de baten of diensten kunnen genieten.
Deze contributielogica staat echter haaks op de ideeën van een welvaartsstaat, waarbij zelfs de burgers die niet kunnen bijdragen aan het systeem of individuen die geen lid zijn van een collectief steeds verzekerd zijn van herverdelingsmechanismen. Het blijft onzeker of deze vorm van delen zou standhouden indien armere buren of immigranten zouden willen participeren zonder evenveel baten of diensten in ruil te kunnen geven.
Toegang tot deze ledenorganisaties is immers geen vanzelfsprekendheid. Elinor Ostrom, die een Nobelprijs won voor haar werk over commons, benoemde een afbakening van het aantal leden als een van de basisprincipes. De leden kunnen hierbij zelf toelatingscriteria en herverdelingsmechanismen opstellen. Hoewel vele coöperaties en commons bij de start uitblinken in basisdemocratie en inclusiviteit, speelt de ijzeren wet van de oligarchie en groeiende exclusiviteit vaak parten.
Onderzoek naar historische commons heeft uitgewezen dat minderheden en kwetsbare groepen steeds als eersten uitgesloten werden. De meerderheid van de historische commons waren bijzonder exclusieve organisaties, waar tot 60% van de gemeenschap uitgesloten kon worden.
De participatiemaatschappij
Het tweede en meest problematische kernprincipe is de participatiemaatschappij. Instituties voor collectieve actie zijn onafhankelijke ledenorganisaties, die een gemeenschappelijk goed beheren via zelf geformuleerde regels en principes. Hoewel deze steeds binnen een juridisch kader opereren, wordt een minimale inmenging van de overheid verkozen. In het transitieplan is er sprake van een 'partnerstad' die faciliteert. Cruciale diensten zoals energievoorziening, ruimtelijke planning, cultuur en zelfs zorg, worden niet langer gecontroleerd of voorzien door de overheid maar door decentrale instituties voor collectieve actie.
Toonaangevend voor een participatiemodel is Nederland. De ontmanteling van de publieke dienstverlening en commercialisering van de sociale zekerheid heeft de ontwikkeling van een communale zorg en dienstverlening veroorzaakt. De paradigmashift naar een commonslogica toont de onderliggende gevaren. In de Tegenlicht uitzending over burgercollectieven werd een inkijk gegeven in het reilen en zeilen van de participatiemaatschappij. Een voorbeeld is het dorp Kloosterburen. Ouderen en kinderen met nood aan intensieve zorg worden niet langer door de overheid opgevangen, maar door vrijwilligers die zich hebben georganiseerd in een collectief. Professionele en universele ziekenzorg wordt hierdoor ingeruild voor een vorm van dorpssolidariteit.
Daarenboven grijpt de groeiende groep ZZP'ers (zelfstandigen zonder personeel) terug naar een model dat dominant was bij de middeleeuwse ambachten: broodfondsen. In tegenstelling tot de sociale zekerheid zijn deze fondsen een gesloten groepsverzekering die een uitkering voorzien aan zelfstandigen tijdens ziekte. De regels omtrent die uitkeringen worden per broodfonds anders ingevuld en kunnen hierdoor sterk onderling verschillen.
Bovendien berust deze vorm van solidariteit sterk op het idee van deserving poor. Solidariteit wordt gelimiteerd tot een beperkte groep van waardige individuen en hulp wordt slechts verleend na goedkeuring van de groep. In de documentaire valt meteen op dat het belichte broodfonds niet open staat voor een financiële bijdrage voor de periode van mantelzorg van een van de leden. Deze vorm van solidariteit is beperkt tot liefdadigheid, in plaats van universele steun. Bovendien leidt een gedecentraliseerd model met onafhankelijke ledenorganisaties per definitie tot een ongelijkheid van diensten en voorzieningen tussen de verschillende organisaties en regio's.
De commons als antwoord op de afbouw van publieke dienstverlening?
Kortom, collectieve actie is terug van weggeweest. Bijzonder interessante experimenten werden opgericht en streven naar een duurzame transitie. De vraag blijft echter of we willen overstappen van enkele stedelijke commons met alternatieve voedselproductie, deelplatformen en cultuuraanbod, naar een stad of maatschappij georganiseerd als common.
Is het beste antwoord op de afslanking van de publieke dienstverlening en commercialisering van de zorg een communale samenleving of het versterken van de principes van de welvaartsstaat? Als de commonsbeweging zich als nieuwe Derde Weg wil opwerpen, verdienen verschillende maatschappelijke uitdagingen en oplossingen een volwaardig politiek debat en moet de meerwaarde tegenover andere maatschappijmodellen aangetoond worden.
Dit stuk verscheen eerder in de reeks De Doordenkers van Knack.