De kortere werkweek: ‘krapte’ op de arbeidsmarkt is geen excuus

Als iemand in België collectieve arbeidsduurverkorting in de mond neemt, weerklinken al vlug reacties giftiger dan de doorsnee cobra. De kortere werkweek zou ‘te gek voor woorden’, ‘van een andere planeet’ of simpelweg ‘economische onzin’ zijn. Die grootspraak dient om een debat ten gronde te vermijden. Eind dit jaar los ik met mijn boek De strijd om tijd een schot voor de boeg. Dit opiniestuk is een poging om af te rekenen met een voorspelbare kritiek: door de huidige ‘krapte’ op de arbeidsmarkt is arbeidsduurverkorting niet aan de orde. De bedrijven vinden nu al geen volk, toch? Lage werkloosheid is geen obstakel voor de kortere werkweek, integendeel. In het verleden gingen een krappe arbeidsmarkt en arbeidsduurverkorting vaak hand in hand.

 

Een werkweek op maat van de tweeverdiener

Om het geheugen op te frissen, belicht ik eerst de inzet van het debat. Deze is niet min. De tragiek is dat de naoorlogse arbeidsduurverkorting op individueel niveau, denk aan de geboorte van het werkvrij weekend, onvoldoende was om ook de arbeidstijd op gezinsniveau te doen dalen. De spectaculaire (her)intrede van de vrouw op de arbeidsmarkt, voor alle duidelijkheid een positieve evolutie, gooide roet in het eten. Het aantal gehuwde vrouwen dat buitenhuis werkt, verdubbelde in België tussen 1970 en 1985, van een kwart tot ruim de helft. Gestaag groeide de tweeverdiener uit tot norm. In de jaren 50 was er in de meeste gezinnen nog een strikte taakverdeling. Een mannelijke arbeider klopte toen gemakkelijk 55 uur per week, zijn partner was in de regel huisvrouw. Anno 2018 moeten werkende ouders betaald werk weten te verzoenen met de ‘tweede shift’ van huishoudelijk werk en zorg. In gezinnen met (jonge) kinderen dikt die onbetaalde arbeid aan tot een deeltijdbaan voor mannen en een vier vijfde voor vrouwen.

De mismatch tussen onze huidige werkweek en de tweeverdienersrealiteit is een voedingsbodem voor heel wat maatschappelijke kwalen, van de man-vrouwloonkloof tot de burn-outpiek bij dertigers en veertigers. Als klap op de vuurpijl dreigt het probleem in omvang toe te nemen. Informele zorg verdwijnt gestaag uit onze samenleving. Opa en oma rijden nu de gaten dicht, maar zullen in de nabije toekomst steeds vaker zelf nog aan de slag zijn. De al te schaarse kloktijd smeekt om een structurele oplossing: een collectieve verkorting van de werkweek. Het huidige vier vijfde moet uitgroeien tot het nieuwe voltijds. Omdat het geen luxeproduct mag zijn, in principe met loonbehoud. Om te vermijden dat de werkdruk evenredig stijgt, zijn overheidssubsidies best gekoppeld aan (gedeeltelijke) compenserende aanwervingen. Precies daar zou het schoentje knellen. In het voorjaar van 2017 waarschuwden Karel Van Eetvelt, Hans Maertens en Sonja De Becker dat ‘veel vacatures nu al niet ingevuld geraken’. Maakt de ‘krapte’ op de arbeidsmarkt de kortere werkweek onmogelijk?

De tragiek is dat de naoorlogse arbeidsduurverkorting op individueel niveau onvoldoende was om ook de arbeidstijd op gezinsniveau te doen dalen.

 

‘Krapte’ op de arbeidsmarkt: geen overtuigend argument

Begin dit jaar leken alle alarmbellen af te gaan. ‘Personeelstekort remt groei’, stelde werkgeverskoepel VBO, volgens de Vlaamse evenknie VOKA werd ‘de krapte op de arbeidsmarkt steeds problematischer’. De terminologie is misleidend. De pers vergelijkt doorgaans het aantal werklozen op één moment met het aantal vacatures die de arbeidsbemiddelingsdienst het laatste jaar ontving, een vertekening van de realiteit. In juli 2018 waren er voor alle duidelijkheid nog altijd 520.917 werkzoekenden in ons land. In Vlaanderen geraakte in 2017 ‘slechts’ zeven percent van alle jobaanbiedingen niet ingevuld. Geschikte profielen vinden voor openstaande vacatures is een hardnekkig probleem in sommige niches van de arbeidsmarkt, maar het is niet zo dat alle jobs bij toverslag knelpuntberoep werden. Bedenk ook het volgende. In het midden van de golden sixties waren er amper 55.375 uitkeringsgerechtigde werklozen. De Belgische werkloosheid zakte de laatste decennia nooit onder de zes percent, het dubbele als in de jaren 60. Die ‘krapte’ op de arbeidsmarkt neem je dus best met een korreltje zout.

Die ‘krapte’ op de arbeidsmarkt neem je best met een korreltje zout.

Maar au fond, een lage werkloosheid is geen overtuigend argument tegen de kortere werkweek en dat om drie redenen. Allereerst, een blik achter de schouders leert dat een ‘krappe’ arbeidsmarkt een zegen kan zijn voor collectieve arbeidsduurverkorting. Het is een constante doorheen de geschiedenis: als werknemers de jobs voor het kiezen hebben, kunnen zij of hun vakbond betere arbeidsvoorwaarden onderhandelen. In 1856 zorgde de goudkoorts in de Australische stad Melbourne voor een tekort aan arbeidskrachten. De steenhouwersvakbond zag zijn kans schoon om de eerste achturendag ter wereld af te dwingen. Tijdens de silver fifties en golden sixties van deze eeuw zorgde de historisch lage werkloosheid, in tandem met een hoge productiviteitsgroei en sterke vakbonden, voor de werkvrije zaterdag en een verdubbeling van het betaald verlof. Kortom, het leeuwendeel van de spectaculaire naoorlogse arbeidsduurverkorting vond plaats in de schaduw van een krappe arbeidsmarkt.

Het leeuwendeel van de spectaculaire naoorlogse arbeidsduurverkorting vond plaats in de schaduw van een krappe arbeidsmarkt.

Ten tweede kan arbeidsduurverkorting net knelpuntvacatures vermijden. De niet-ingevulde vacatures in ons land zijn niet enkel ontsproten aan werklozen die de juiste scholing missen. Soms ligt de oorzaak bij slechte arbeidsomstandigheden. Denk aan ploegenwerk of fysiek zware arbeid. Schoonmaker of bewakingsagent prijken prominent op de knelpuntberoepenlijst. Een kortere werkweek kan die jobs aantrekkelijker maken en zo ‘krapte’ helpen vermijden. In het hoge noorden zien sommige IT-bedrijven de kortere werkweek dan weer als antwoord op de war on talent in de sector. De Zweedse zoekmachineoptimalisator Brath is er één van de pioniers met de zesurendag. Het aantrekken en behouden van geschikte informatici gaf mee de doorslag. De eigenaar van Brath ziet het als volgt: ‘Het aanwerven en houden van talent is van levensbelang voor een groeiend bedrijf als het onze. We willen de juiste mensen aantrekken en we willen dat ze blijven.’

Ten derde is collectieve arbeidsduurverkorting nagenoeg altijd een stapsgewijs proces. Weinigen bepleiten schoktherapie, waarbij een werkweek van pakweg 30 uur op korte termijn het daglicht ziet in een hele economie. Tussenstappen zijn nodig zodat de bedrijven zich kunnen aanpassen aan de nieuwe voltijdse norm. Zijn er profielen in de onderneming die echt onvervangbaar zijn, denk aan werknemers met een specifiek kennisprofiel, dan biedt een dubbele strategie soelaas. Enerzijds door te investeren in een efficiëntere werkorganisatie en betere technische hulpmiddelen, waardoor de productiviteit stijgt. Anderzijds heb je de cascade van taken, synoniem voor ‘slim delegeren’. Op elk niveau en voor elke functie neemt men de tijdsbesteding nauwgezet onder de loep en delegeert men de minst essentiële taak. Toen de Franse industriële bakkerij Pasquier in de jaren 90 de vierdagenwerkweek invoerde, gingen met dank aan een betere ondersteuning, ook beide CEO’s vier vijfde werken.

 

De timing lijkt nooit gepast

Voor critici van arbeidsduurverkorting is het nooit het juiste moment. In barre economische tijden is er geen geld voor arbeidsdelen. In hoogconjunctuur speelt de ‘krapte’ op de arbeidsmarkt de kortere werkweek parten. De realiteit is niet zo zwart-wit. De lage werkloosheid in de jaren 50 en 60 plaveide mee de weg voor de spectaculaire naoorlogse arbeidsduurverkorting. Kortom, de ‘krapte’ op de arbeidsmarkt is geen excuus om een fundamenteel debat uit de weg te gaan.

Deze opinie verscheen eerder in de reeks De Doordenkers van Knack.

Hoe stedelijk voedselbeleid ons landbouw- en voedselsysteem kan helpen omvormen

N-VA heeft haar stempel wel op beleid gedrukt