Het Belgische debat rond overheidsfinanciën wordt uitsluitend gevoerd rond twee concepten: het begrotingstekort en de overheidsschuld. Evident blijkt in dat debat steeds dat zo'n begrotingstekort per definitie moet verdwijnen en dat die overheidsschuld richting nul moet.
Die framing wordt vooral bepaald door de Europese begrotingsregels, die beide getallen beperken tot een willekeurige limiet (3 procent en 60 procent).
Dat is op z'n zachtst gezegd vreemd te noemen. Het ene cijfer zegt niet meer dan dat we enkele procenten van onze jaarlijkse collectieve uitgaven lenen, het andere hoe onze lopende leningen zich verhouden tot ons jaarlijks inkomen.
De cijfers zeggen niets over de reden, de voorwaarden en het nut van die schuld.
We zouden er niet aan denken om een koppel dat leent om een huis te kopen onbesuisd te noemen, ook niet als dat huis gemiddeld vier keer meer waard is dan wat ze samen verdienen. Geld lenen voor een auto om naar je werk te rijden? Dat vinden we even normaal.
Indien een koppel de koop van zo'n huis gefinancierd krijgt aan aanvaardbare voorwaarden, stellen we ons vooral de vraag: wat staat daar tegenover? Is het er de komende decennia fijn wonen? Behoudt het z'n waarde?
Natuurlijk komen ze in de problemen als ze hun inkomen kwijt raken. Maar ze zijn geruïneerd als ze het huis, de eigenlijke achterliggende waarde, laten verkommeren.
Als het erop aankomt, valt er niets meer te liquideren: er zijn enkel nog schulden. Maar bovenal: waar gaat het koppel nu wonen?
Voor een land geldt een gelijkaardige redenering. Het is relevant naar de verhouding van inkomen en schulden te kijken, maar het is krankzinnig om het over schulden te hebben zonder de activa te bekijken die daar tegenover staan.
Als een land een aanzienlijke lading schulden heeft, maar tezelfdertijd hoogwaardige nutsvoorzieningen als sporen, fietspaden, gebouwen en publieke diensten financiert, zijn die schulden niet zo'n reusachtig probleem.
In de eerste plaats omdat de kwaliteit van die infrastructuur voor een groot deel de grootte en de groei van de koek bepaalt - en dus het vermogen om die schulden te dragen.
De Vlaamse Regering geeft hier het goede voorbeeld: één van haar schulddoelstellingen is om haar netto activa groter te houden dan haar schuldpositie.
Eenzelfde redenering geldt voor de investeringen in die activa: als ze de potentiële groei sterker aanstuwen dan de schuld, hebben we goede zaken gedaan.
Hoe staat het ervoor in België? Onder de regeringen van Wilfried Martens (CVP) begint België z'n begrotingstekorten af te bouwen. Een deficit van bijna 16 procent in 1981 zakt tot onder de 7 procent in 1991. De schuld begint echter pas te krimpen vanaf 1994 onder invloed van het Globaal Plan van Jean-Luc Dehaene (CVP) en blijft dalen tot aan de financiële crisis in 2008.
De schuld daalt voornamelijk door jaarlijkse kleine tekorten bij een positieve conjunctuur en dalende rentekosten, naast de verkoop van overheidsactiva.
Een onderbelicht aspect van de operatie is echter een opmerkelijke verlaging van de investeringen. Van een niveau boven de 5 procent van het bbp in 1981 zakken de investeringen stelselmatig naar een niveau rond de 2 procent in 1991, waar het sindsdien blijft ronddobberen.
De sanering werd deels betaald met de permanente aftakeling van de publieke infrastructuur. België heeft het huis laten vermolmen - die auto heeft ook al lang de geest gegeven. De waardering van de publieke infrastructuur ligt sinds 2017 onder het Europese gemiddelde. We hinken achterop tegenover al onze buurlanden.
Een investeringsoffensiefje zal dus niet voldoen: de publieke investeringen moeten permanent en gevoelig de hoogte worden ingejaagd.
Het huis en de auto moeten niet gewoon worden hersteld, maar uitgebouwd en verbeterd: die stookolietank en roet brakende dieselmotor zijn niet meer van deze tijd. Dat hebben velen al ontdekt. Europese normen en regels staan echter in de weg; ze bepalen onze vernauwde blik op de kwestie.
Europa heeft ogenschijnlijk harde grenzen vooropgesteld in het Stabiliteits- en Groeipact: een maximaal tekort van 3 procent en een maximale schuldenstand van 60 procent zijn erin vastgelegd. Die regels werden tijdens de eurocrisis nog verstrengd.
Daarmee wordt op zich niemand gedwongen om zijn investeringen te verlagen. In combinatie met een andere regel krijg je echter precies dat effect: de EU dwingt lidstaten om de kosten van publieke investeringen onmiddellijk in de begroting op te nemen. Ze kunnen niet over meerdere jaren worden afgeschreven, zoals dat voor bedrijven wel mogelijk is.
Indien een lidstaat zich inschrijft in de Europese begrotingslogica, is het daarom het allermakkelijkst om te besparen op grote investeringen.
Paul de Grauwe wijst al geruime tijd op de gevolgen van die perverse logica. Dat effect is zichtbaar in de hele eurozone sinds de financiële crisis.
In Duitsland, waar het besparingsoffensief van start ging, zien we nog een bezwarende factor. In volle financiële crisis werd een Schuldenbremse in de grondwet geschreven, cru gesteld een verbod op nieuwe schulden.
Dat leidde weliswaar tot substantiële begrotingsoverschotten, maar ook tot een wegterende infrastructuur. Nu blijkt dat de Duitse infrastructuur aan het aftakelen is, wordt zelfs onder Duitse economen een intens debat gevoerd over het afschaffen of aanpassen van de regel.
Schulden maken, ten minste om te investeren, moet opnieuw mogelijk zijn. De gouden regel, die stelt dat enkel de lopende uitgaven moeten worden gedekt door lopende ontvangsten, is terug van weggeweest.
Niet het minst omdat Duitsland, net als België, gratis geld krijgt om te investeren. Investeerders van over de hele wereld zoeken veilige activa en vragen de Duitse staat al geruime tijd om hun geld tien jaar uit te lenen en terug te betalen met een negatieve rente.
Sinds begin juli is het ook in België zover: beleggers vragen geen vergoeding aan België om een investeringsoffensief te starten. Tezelfdertijd klinkt uit onverdachte hoek de roep naar fiscale stimuli in de Eurozone om de slabakkende groei aan te stuwen.
Terwijl de economische vooruitzichten steeds negatiever worden en spaaroverschotten bij de bedrijven zich ophopen, houden de lidstaten collectief de vinger op de knip. Zowel de orthodoxe knapen van het IMF als het OESO vragen fiscale expansie in de Eurozone.
Die dekselse begrotingsregels zitten desondanks nog steeds in de weg: door de harde deficitgrens van 3 procent in combinatie met het verbod op spreiding is het in principe onmogelijk om verschillende grote investeringsprojecten gelijktijdig op te starten.
In het verleden bleek echter telkens dat de Europese leiders uiteindelijk hun ondeugende collega's geen sanctie oplegden - zolang van hen geen cent werd gevraagd. Ze zouden immers later zomaar zelf op het beklaagdenbankje kunnen belanden.
Zulke sancties zijn dan ook maar 'een snelle manier om een insolventie te bewerkstelligen', aldus Angela Merkel, iets waar niemand belang bij heeft.
Zo ontsnapte Duitsland, dat vandaag zo prat gaat op z'n begrotingsevenwicht, al in 2003 aan een boete. Italië kwam onlangs ongeschonden weg. Aan de andere kant lijkt er vooral bij Noordelijke lidstaten geen bereidheid om het moeizaam tot stand gekomen regelwerk te herzien.
Welke alternatieven resten er voor regeringen zonder bovenmatige fiscale ruimte die een investeringsoffensief willen starten, maar niet openlijk het conflict met Europa zoeken?
De enige overblijvende optie werd verrassend genoeg gebruikt door de Vlaamse Regering, die de Oosterweelwerken buiten de begroting heeft gehouden, ondanks een njet van de Europese Commissie.
Geert Bourgeois wilde naar eigen zeggen niet '[...] vier jaar lang de belastingen voor de Vlamingen fors verhogen om Oosterweel te betalen of geplande investeringen in onder meer onderwijs, welzijn of wonen [...] schrappen.'
Ze hield Oosterweel niet buiten het bij Europa ingediende begrotingssaldo, maar wel buiten haar eigen begrotingsdoelstelling.
Enerzijds een begroting voor Europa, waarbij men berust in de onvermijdelijke kritiek. Anderzijds een begroting voor de financiële markten, volgens de logica van de gouden regel.
— Deze bijdrage verscheen eerder op Knack.be als deel van Minerva’s wekelijkse bijdrage aan Knack’s zomerreeks “De Doordenkers”.