Tegenwoordig gebruiken we gewoon een kettingzaag, maar vroeger moest dik hout gezaagd worden met een trekzaag en twee zagers. Door elk om beurt te trekken, glijdt het zaagblad door het hout. Deze techniek mag dan al voorbijgestreefd zijn in de houtnijverheid, in multinationale bedrijven is ze springlevend. De zagers zijn werknemers van verschillende vestigingen, en het hout dat gezaagd wordt, dat zijn de arbeidsvoorwaarden.
Even terug naar 1993. Toen beheerste de ‘Hoover-affaire’ het Europese nieuws. Wie de artikels daarover leest schrikt even. Hoover, de bekende producent van stofzuigers, zat met een probleem van overcapaciteit. Hun marktaandeel stond onder druk, ze verkochten minder en dus moest de productie dalen. De keuze bestond uit twee vestigingen. Eén in Schotland en één in Frankrijk.
Beide fabrieken waren relatief performant en op zich winstgevend. De Schotse vestiging had echter een grotere overcapaciteit en kon dus gemakkelijk extra productie aan zonder zware investeringen. Daarnaast waren de arbeidskosten in Schotland ook lager. De Franse fabriek moest er dus aan geloven.
Maar dat nieuws werd niet zo gebracht aan de Schotten. Die kregen een bundeltje papier met de volgende voorwaarden: flexibeler werken, een loonstop van elf maanden, een vermindering van de personeelsvertegenwoordiging, slechtere arbeidsvoorwaarden voor nieuwe aanwervingen en, als kers op de taart, een clausule van sociale vrede. In ruil daarvoor zou Hoover de Franse productie naar Schotland overbrengen. De boodschap was eenvoudig. Tekenen, of we brengen de Schotse fabriek naar Frankrijk. En dus tekenden de Schotse vakbonden ‘met een revolver tegen hun slaap’ het vernederende akkoord.
Pijnlijk, maar het werd nog pijnlijker toen een Schotse journalist naar Frankrijk afzakte om wat reacties te sprokkelen. Reacties van werknemers die helemaal niet op de hoogte waren van het akkoord en zijn gevolgen. Het management had namelijk beslist om pas na het weekend de Franse fabriek te woord te staan.
Deze zaak legde enkele pijnlijke zaken bloot. Een eengemaakte markt met multinationals actief in verschillende lidstaten heeft zijn risico’s. Werknemers kunnen gemakkelijk uitgespeeld worden tegenover elkaar. De bevreesde race to the bottom is er met andere woorden niet enkel een tussen bedrijven, maar ook tussen werknemers van eenzelfde bedrijf.
De oplossing die toen naar voren werd geschoven was Europese Ondernemingsraden. Werknemersvertegenwoordigers in multinationals actief in Europa hebben nu het recht om elkaar te ontmoeten en met het management te spreken over hun strategie. Op deze manier kennen de werknemersvertegenwoordigers elkaar, kunnen ze informatie uitwisselen en controleren en, wie weet, een Europees standpunt innemen. In plaats van tegenover elkaar te staan met een trekzaag in de hand, kunnen ze de trekzaag aan de kant leggen en het hout, de arbeidsvoorwaarden, ongemoeid laten.
De race to the bottom zet zich voort
Tot zover de theorie. De praktijk toont een ander beeld. De trekzaagmethode is springlevend, en de bestaande antwoorden schieten tekort. Een recent wetenschappelijk artikel schetst een ontluisterend beeld van hoe werknemers tegenover elkaar uitgespeeld worden. En dat gebeurt op verschillende manieren. Informeel door vestigingen te benchmarken en te vergelijken, dwangmatig door te dreigen met een delokalisatie, formeel door vestigingen te laten ‘bieden’ op geplande productie en hegemonisch door werknemers te overtuigen over de noodzaak, het belang en de voordelen van interne competitie tussen vestigingen.
Ford, General Motors en Volkswagen hebben in de laatste jaren allemaal (minder of meer) de trekzaag bovengehaald en met relatief succes. Allemaal hebben ze op geregelde tijdstippen serieuze tegemoetkomingen van de (lokale) vakbonden gekregen.
Nochtans is het van groot belang dat deze praktijk wordt gestopt. Deze strategieën zorgen voor een negatieve dynamiek. Dat competitie tussen bedrijven dikwijls op de kap van arbeidsvoorwaarden (lees: werknemers) gebeurt, is een probleem op zich. Maar dat ze ook binnen bedrijven gebeurt, tussen werknemers, dat maakt de vrees voor een onstopbare race to the bottom des te concreter.
Opvallend, de rol van de Europese Ondernemingsraad (u weet wel, het antwoord van de EU op de Hoover-zaak) of van de vakbonden deed weinig ter zake. De automobielsector, waar de studie over ging, is een traditioneel sterk gesyndicaliseerde sector met sterk Europees vakbondsoverleg. Dit kon het gebruik van de trekzaag niet inperken. Meer zelfs, in sommige gevallen was het naar aanleiding van lokaal vakbondsprotest dat de trekzaag werd bovengehaald of gaan, na veel ideologisch masseerwerk van het management, de werknemers mee in de logica van de trekzaag.
Vakbonds- of werknemerscoördinatie alleen zal dus niet voldoende zijn om de trekzaag weg te leggen, en ook sociale strijd binnen de lidstaten op zich lijkt onvoldoende. Beleid, en dan liefst Europees beleid, zal paal en perk moeten stellen aan dergelijke praktijken. Het idee van ‘gelijk loon voor gelijk werk’ is niet enkel een zaak van feministen. Lang was het ook een zaak van vakbonden en werkgevers die via sectorale cao’s arbeidsvoorwaarden in dezelfde sector van een bodem voorzagen (barema’s). De Europese eenmaking en de opkomst van multinationals zagen stukje bij beetje de bodem eruit. Tijd dus om te stutten. Misschien beter met metaal of beton in plaats van met hout.
Deze bijdrage verscheen eerder in De Gids op Maatschappelijk Gebied.