Overal ter wereld, en tegenwoordig ook in België, horen we de bewering dat we via openingsclausules moeten toestaan dat op bedrijfsniveau wordt afgeweken van sectorale cao’s. Dat zou noodzakelijk zijn om het economisch herstel te bevorderen en de werkgelegenheid te bevorderen, in het bijzonder van de meest kwetsbare groepen in onze maatschappij.
Die bewering voedt een vermeend contrast tussen een dynamisch, innovatief en competitief “flexibel” model en een log, bureaucratisch, inert, “bemoeizuchtig” gereguleerd en “rigide” economie. Dat contrast wordt zo vaak herhaald door libertaire denkers dat het ondertussen bijna aanvaard is door het brede publiek als “common sense”. Gedreven door deze ‘utopie’ hebben diverse landen in de Europese Unie zoals Italië, Duitsland, Portugal, Roemenië en Frankrijk – om er maar een paar te noemen – hun collectieve onderhandelingsstructuren hervormd, weliswaar in verschillende mate en tegen verschillende snelheden (Marginson, 2015; Marginson and Welz, 2014).
Arbeidsmarktsegmentatie tussen een beschermde groep “insiders” tegenover een onbeschermde groep “outsiders” heeft sinds het einde van de jaren 2000 legitimiteit verleend aan deze deregulerende arbeidsmarkthervormingen. Die insider-outsider kloof wordt correct door beleidsmakers als een probleem bestempeld: niet alleen bestendigt segmentatie sociale ongelijkheid en uitsluiting, maar het hindert ook de snelle aanpassing van ondernemingen aan de conjunctuurcyclus (Kalleberg, 1983). Over het algemeen omvatten arbeidsmarkthervormingen in Europa de afbouw van de (over)bescherming van werknemers met permanente contracten (de “insiders”) en in de beste gevallen boden ze bescherming aan degenen die zich buiten of aan de marge van de arbeidsmarkt bevinden.
Eén van de mechanismes daarvoor is de (ongecoördineerde) decentralisatie van collectieve onderhandelingen. Op basis van openingsclausules kunnen de sociale partners op bedrijfsniveau afwijken van de gecentraliseerde (sectorale) akkoorden. De mainstream economische wetenschap steunt op twee assumpties om de decentralisatie van het sociaal overleg te onderschrijven. Ten eerste worden vakbonden beschouwd als de oorzaak van de insider-outsider kloof, doordat ze arbeidsmarktdifferentie gebruiken om bepaalde machtscentra te creëren en ontwikkelen. De vakbondsmacht zou dus sterk verminderd worden door af te wijken van gecentraliseerde onderhandelingen. Ten tweede zouden afwijkingen van sectorale onderhandelingen werkgevers toestaan om hun werkgelegenheid gemakkelijk aan te passen door het volledige potentiële arbeidsaanbod van werknemers te gebruiken om de productiviteit te maximaliseren, wat dan op zijn beurt nieuwe jobs zou creëren.
Het bestaande empirische bewijs biedt echter weinig steun aan de verwachting dat arbeidsmarktderegulering via de decentralisatie van collectieve onderhandelingen tot extra jobs zal leiden, de werkloosheid zal verminderen, of zelfs maar de inclusie van de meest kwetsbare groepen zal vergemakkelijken. Daar worden verschillende verklaringen voor gegeven.
Ten eerste leiden meerdere factoren tot de differentiatie van de arbeidsvoorwaarden – niet enkel de individuele productiviteit, maar ook bijvoorbeeld de werkgeversstrategie van werving, talentontwikkelingen en vorming en opleiding (Rubery and Piasna, 2015; Osterman, 1994; Bosch, 2004).
Ten tweede gebruiken vakbonden ook hun macht om sociale rechtvaardigheid en de uitbreiding van bescherming te bekomen, in plaats van divisie en exclusie te promoten. In een recente comparatieve analyse van vakbondsstrategieën in vijftien landen en negen sector, werden de voorwaarden onderzocht waaronder vakbonden segmentatie zouden kunnen versterken, en omgekeerd, de voorwaarden die hun engagement vergroten om de kwetsbare werknemers te beschermen door de uitbreiding van sociale rechten en bescherming naar de groepen met een groot risico op exclusie (Doellgast, Lillie and Pulignano, 2018). Sterke instituties zoals algemeen bindende sectorale cao’s moedigen meer inclusieve vakbondsstrategieën aan. Daartegenover staat dat “exit opties” zoals openingsclausules de macht van werkgevers vergroten om te profiteren van groeiende loonverschillen en arbeidsvoorwaarden tussen verschillende sociale groepen.
Dit onderzoek suggereert dus dat een meer inclusieve en minder gesegmenteerde arbeidsmarkt niet gerealiseerd wordt door de regelgeving te verwateren door gaten te creëren in collectieve onderhandelingsstructuren, maar wel door de arbeidsmarktregulering en onderhandelingsstructuren te maximaliseren om bescherming universeler te maken voor verschillende groepen werknemers. Volgens een studie van het Belgisch Observatorium voor Ongelijkheid (2015) vormen gecentraliseerde collectieve onderhandelingen in België één van de belangrijkste verklaringen waarom de loonongelijkheid in ons land bij de laagste van Europa is (na Denemarken, het land met de laagste loonongelijkheid, en Malta). Hoe kunnen we dat verklaren? Empirisch bewijs van een comparatieve studie die we uitvoerden tussen 2012 en 2016 in de metaal- en chemische sectoren in België en Duitsland (Pulignano and Doerflinger, 2018) toont aan dat, door de mogelijkheid van lokale afwijkingen van centrale akkoorden uit te sluiten, het systeem van meer inclusieve, meer omvattende en gecentraliseerde collectieve onderhandelingen in België als een tegengif fungeerde tegen precariteit en ongelijkheid.
Ongelijkheid en arbeidsmarktsegmentatie vormen de kern van recente discussies in de sociaaleconomische en politieke arena. Een samenleving zonder ongelijkheid mag dan wel een utopie zijn, een samenleving die zonder enige vorm van verplichtingen en verantwoordelijkheden voor het functioneren van de “markt” kan als een dystopie beschouwd worden. Zoals Wolfgang Streeck (1997) benadrukte in zijn essay over de economische limieten van rationeel voluntarisme, zijn de afwezigheid van deze verplichtingen en verantwoordelijkheden “niet voordelig”, omdat het noch de economie zal helpen om een optimale performantie te bereiken, noch de samenleving in zijn geheel zal helpen om zichzelf op de lange termijn in stand te houden.
Deze opinie is een gastbijdrage van Valeria Pulignano en Nadia Doerflinger, verbonden aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek (KU Leuven).
Referenties
Belgisch Observatorium Maatschappelijke Ongelijkheid (2015) Ongelijke Lonen in Europa, http://ongelijkheid.be/Ongelijke-lonen-in-de-Europa?lang=fr
Bosch G. (2004) Towards a New Standard Employment Relationship in Western Europe. British Journal of Industrial Relations, 42(4), 617-636.
Doellgast V., Lillie N. and Pulignano V. (2018) Reconstructing Solidarity. Labour Unions, Precarious Work, and the Politics of Institutional Change in Europe. Oxford: Oxford University Press.
Kalleberg (2013) Globalization and Precarious Work. Contemporary Sociology: A Journal of Reviews, doi.org/10.1177/0094306113499536.
Marginson P. (2015) Coordinated bargaining in Europe: From incremental corrosion to frontal assault? European Journal of Industrial Relations, doi.org/10.1177/0959680114530241.
Marginson and Welz (2014) Changes to wage-setting mechanisms in the context of the crisis and the EU’s new economic governance regime. Eurofound, available at https://www.eurofound.europa.eu/publications/report/2014/changes-to-wage-setting-mechanisms-in-the-context-of-the-crisis-and-the-eus-new-economic-governance
Osterman P. (1994) How common is workplace transformation and who adopts it? ILR Review, 47(2), 173-188.
Pulignano V. and Doerflinger N. (2018) Labour markets, solidarity and precarious work: comparing local unions' responses to management flexibility strategies in the German and Belgian metalworking and chemical industries. In V. Doellgast, N. Lillie and V. Pulignano (eds.) Reconstructing Solidarity: Labour unions, precarious work, and the politics of institutional change in Europe. Oxford: Oxford University Press, pp. 104-123.
Rubery J. and Piasna A. (2016) Labour market segmentation and the EU reform agenda: developing alternatives to the mainstream. ETUI Working Paper, 2016.10.
Streeck W. (1997) Beneficial Constraints: on the economic limits of rational voluntarism. In J. Rogers Hollingsworth and R. Boyer (eds) Contemporary Capitalism: the embeddedness of institutions. Cambridge: Cambridge University Press, pp. 197-219.